ECLI:NL:CRVB:2010:BM5916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4234 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van handelingstempo in functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 mei 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de medische en arbeidskundige grondslag van de intrekking. Appellante heeft aangevoerd dat het handelingstempo in twee functies voor haar te hoog zou zijn, maar de Raad verwijst naar het verweerschrift van het Uwv en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige. Deze rapportage stelt dat het handelingstempo in de functies niet boven de mogelijkheden van appellante uitgaat. De Raad onderschrijft de bevindingen van het Uwv en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de zitting vond plaats op 28 april 2010, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door een juridisch medewerker van Advocatenkantoor Visser B.V. en het Uwv door mr. M. Reitsma.

Uitspraak

09/4234 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juli 2009, 08/4163 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Voor appellante is verschenen mr. A.B.M. Adriaansen, als juridisch medewerker werkzaam ten behoeve van Advocatenkantoor Visser B.V.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante per 27 mei 2008 in te trekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 13 augustus 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het besluit van 13 augustus 2008 niet op een juiste medische en/of arbeidskundige grondslag berust.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verzekeringsartsen niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Zij wijst daartoe op verklaringen van de huisarts van 31 maart 2008 en van de cardioloog van 29 juli 2008. Naar aanleiding van de diagnose angina pectoris klasse II heeft de bezwaarverzekeringsarts weliswaar de FML aangepast op het aspect frequent zware lasten hanteren, maar het handelingstempo wordt slechts beperkt tot “niet hoog”, terwijl appellante heeft ervaren dat zij ook een bovengemiddeld en gemiddeld tempo niet aan kan. De functies assembly worker A (Sbc 264140) en afbiester dekbedden/gordijnennaaister (Sbc 272043) zijn dan ook ongeschikt voor haar, omdat zij daarin niet haar eigen tempo kan bepalen.
4.1. Deze gronden vormen grotendeels een herhaling van hetgeen appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die gronden die bij haar zijn ingediend en bij de Raad zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank.
4.2. Naar aanleiding van de in hoger beroep ingediende grond over het handelingstempo dat in twee functies voor haar te hoog zou zijn, verwijst de Raad naar het verweerschrift van 31 augustus 2009 waarin aansluiting is gezocht bij de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 augustus 2008. In deze rapportage is uiteengezet dat
– en waarom – het in de functies voorkomende handelingstempo de mogelijkheden van appellante niet te boven gaat. De Raad onderschrijft hetgeen door het Uwv is opgemerkt.
4.3. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR