[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2009, 08/4127 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Kuilenburg.
1. De aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is met ingang van 2 januari 2003 ingetrokken wegens inkomsten uit arbeid.
2.1. Omdat appellante van mening was dat zij vanwege toegenomen klachten geen arbeid kon verrichten, heeft zij bij brief van 6 juni 2007 het Uwv verzocht om met toepassing van het bepaalde in artikel 20 van de WAZ wederom in aanmerking te komen voor een WAZ-uitkering.
2.2. Bij besluit van 25 september 2007 heeft het Uwv, na rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, het verzoek van appellante afgewezen. In dit besluit is overwogen dat per 1 augustus 2004 (respectievelijk 29 augustus 2004 bij aanvragen op grond van de wet Amber) de toegang tot de verzekering voor de WAZ is geëindigd. Daardoor komen alleen personen die vóór 1 augustus 2004 (respectievelijk 29 augustus 2004) arbeidsongeschikt zijn geworden, nog in aanmerking voor toekenning van een WAZ-uitkering. Aangezien appellante als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 januari 2007 had opgegeven, kon zij derhalve niet in aanmerking komen voor een WAZ-uitkering. Nadat appellante bezwaar had gemaakt, is de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport tot de conclusie gekomen dat er bij appellante medio 2004 geen sprake was van afname van haar belastbaarheid als gevolg van dezelfde klachten als waarvoor haar destijds een WAZ-uitkering was toegekend. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 21 januari 2008 het bezwaar ongegrond verklaard. Het door haar tegen dat besluit ingestelde beroep heeft zij naderhand ingetrokken.
3.1. In een bij het Uwv op 22 juli 2008 binnengekomen brief heeft appellante wederom verzocht om in aanmerking te komen voor een WAZ-uitkering. Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het Uwv ook dit verzoek afgewezen.
3.2. In bezwaar heeft appellante bestreden dat het bepaalde in artikel 20 van de WAZ niet meer op haar van toepassing is. Daarnaast heeft zij een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel in die zin dat van de zijde van het Uwv is toegezegd dat zij bij de beëindiging van haar werkzaamheden wederom in aanmerking zou komen voor een WAZ-uitkering. Bij besluit van 9 september 2008 heeft het Uwv dit bezwaar, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
4.1. In beroep heeft appellante nogmaals benadrukt dat haar belastbaarheid, anders dan het Uwv heeft vastgesteld, wel is afgenomen als gevolg van dezelfde klachten als waarvoor haar destijds een WAZ-uitkering is toegekend. Zij heeft bestreden dat er geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden.
4.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
5.1. Naar aanleiding van het hoger beroep van appellante overweegt de Raad het volgende.
5.2. Het bij het Uwv op 22 juli 2008 binnengekomen verzoek is naar het oordeel van de Raad door het Uwv terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit dat moet worden beoordeeld in het kader van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden in de zin van deze bepaling. Het betoog van appellante over de toepasselijkheid van artikel 20 van de WAZ en de – niet nader onderbouwde – afname van haar belastbaarheid kunnen niet als zodanig worden aangemerkt omdat deze onderwerpen al aan de orde zijn geweest in de vorige procedure die heeft geleid tot het besluit van 21 januari 2008. Voor de gestelde toezegging zijdens het Uwv geldt dat die haar al in 2003 zou zijn gedaan, zodat appellante daarop ook al in de eerdere procedure een beroep had kunnen doen en van een nieuw feit evenmin sprake is. De Raad is van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.