[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 mei 2009, 08/792 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, als advocaat werkzaam bij Rechtshulp Advocaten Noord, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010, waar van de zijde van appellant met voorafgaande kennisgeving niemand is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Froentjes.
1. Appellant, die buitendienstmedewerker assurantiën is geweest, is op 20 oktober 2005 uitgevallen wegens ziekte. Per einde wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellant onderzocht door de verzekeringsarts die in zijn rapport heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van overbelasting, depressieve klachten en vitale vermoeidheid. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 17 september 2007 is appellant meegedeeld dat hij per 18 oktober 2007 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2.1. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij als gevolg van algehele malaise meer beperkingen heeft. Hij kan zich moeilijk concentreren en hij is begonnen met groepstherapie.
2.2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts nog informatie uit de behandelende sector had verkregen en appellant had onderzocht, heeft hij de FML op een tweetal punten aangepast. Op grond van de aangepaste FML is de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 1 maart 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft hij nog informatie van de GGZ Friesland ingebracht.
3.2. Het Uwv heeft in beroep nog rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige ingebracht, waarbij de bezwaarverzekeringsarts onder meer heeft gereageerd op de door appellant ingebrachte informatie van de GGZ Friesland. Deze arts heeft uiteengezet waarom er naar zijn mening geen aanleiding is om een duurbeperking voor appellant aan te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure, waarbij hij nogmaals heeft benadrukt dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de verzekeringsartsen van het Uwv, die de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelende sector, geen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant. De Raad is evenmin tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen de beperkingen van appellant hebben onderschat. De Raad kan zich geheel verenigen met de reacties van de bezwaarverzekeringsarts op de van de zijde van appellant ingebrachte informatie van de GGZ Friesland. Tevens kan de Raad zich verenigen met de wijze waarop deze arts het standpunt van appellant dat hij vanwege vermoeidheidsklachten in aanmerking dient te komen voor een duurbeperking, heeft weerlegd.
5.3. Aangezien de Raad ook van oordeel is dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, komt hij tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. De Raad ziet geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.