ECLI:NL:CRVB:2010:BM5552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2658 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep inzake studiefinanciering na verlening verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 april 2009. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep), waarin haar studiefinanciering was geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellante vanaf 24 juni 2009 niet langer voldeed aan de nationaliteitseis, omdat haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd was verlopen.

De Raad heeft vastgesteld dat het door appellante beoogde resultaat van voortzetting van haar studiefinanciering inmiddels was bereikt door een nader besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die aan appellante studiefinanciering heeft toegekend na de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hierdoor was het procesbelang aan het hoger beroep komen te ontvallen. De Raad oordeelde dat het indienen van hoger beroep geen rechtens te honoreren belang meer diende, aangezien de grieven van appellante niet konden leiden tot een gunstiger materieel resultaat.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en kwam niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.

Uitspraak

09/2658 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 april 2009, 09/38 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Heuvelmans, advocaat te Simpelveld, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend en voorts een nader besluit van 18 juli 2009 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Appellante is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 28 november 2008 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 7 november 2008 waarbij is geweigerd aan appellante vanaf 1 juli 2009 studiefinanciering toe te kennen omdat zij vanaf 24 juni 2009 niet langer voldoet aan de nationaliteitseis, wegens het per die datum aflopen van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
2. De rechtbank heeft het tegen het besluit van 28 november 2008 ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat er sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. De Raad stelt vast dat het door appellante met het hoger beroep beoogde resultaat van voortzetting van studiefinanciering per juli 2009 inmiddels is bereikt door het nadere besluit van 18 juli 2009, waarbij de Minister aan appellante vanaf 1 juli 2009 studiefinanciering heeft toegekend nadat bij Beschikking van 19 juni 2009 aan appellante met ingang van 24 juni 2009 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend. Daardoor is het procesbelang aan appellantes hoger beroep komen te ontvallen. Dat appellante een antwoord wil op de door haar tegen de aangevallen uitspraak en het besluit van 28 november 2008 geuite grieven valt niet als een rechtens te honoreren procesbelang aan te merken nu het beantwoorden van die grieven niet kan leiden tot een voor appellante gunstiger materieel resultaat.
4.3. Nu ook anderszins niet is gebleken dat appellante nog belang heeft bij het namens haar ingestelde hoger beroep, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak komt de Raad dan ook niet toe.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR