[Appellant], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2009, 08/2954 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 mei 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend, aangevuld met een nader verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellant woont in Turkije en ontvangt kennelijk sinds 1982 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij brief van 13 maart 2006 heeft hij kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd ten behoeve van zijn twee kinderen [kind 1] en [kind 2].
1.2. Bij besluit van 10 april 2006 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2005 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet verzekerd is voor de AKW.
1.3. Bij brief van 8 mei 2006 heeft appellant opnieuw kinderbijslag aangevraagd en daarbij aangegeven dat hij in 2000 en 2001 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AKW.
1.4. Bij besluit van 8 juni 2006 heeft de Svb aan appellant meegedeeld geen aanleiding te zien de beslissing van 10 april 2006 te herzien, aangezien appellant geen nieuwe feiten heeft aangedragen.
1.5. Vervolgens heeft appellant bij brief van 14 juni 2006 opnieuw kinderbijslag aangevraagd en bij besluit van 4 juli 2006 heeft de Svb ook deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar de besluiten van 10 april 2006 en van 8 juni 2006.
1.6. Bij schrijven van 18 juli 2006 heeft appellant een herzieningsverzoek ingediend en bij besluit van 15 augustus 2006 heeft de Svb dit verzoek afgewezen.
1.7. Bij besluit op bezwaar van 21 september 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2006 ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat appellant tegen het besluit van 10 april 2006 geen bezwaar had gemaakt en dat dit besluit derhalve rechtens onaantastbaar is geworden.
1.8. Bij uitspraak van 21 maart 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 21 september 2006 gegrond verklaard en de Svb opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.9. Vervolgens heeft de Svb bij besluit op bezwaar van 26 juni 2008 (hierna: bestreden besluit) de brief van appellant van 8 mei 2006 alsnog als bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2006 aangemerkt en het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat, nu appellant in maart 2006 een aanvraag heeft ingediend, het recht op kinderbijslag wordt beoordeeld met ingang van het eerste kwartaal van 2005. De Svb heeft aangegeven dat appellant niet verzekerd is voor de AKW, ook niet ingevolge het overgangsrecht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in 2000 vrijwillig verzekerd is geweest en daarom ingevolge de AKW recht heeft op kinderbijslag.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd aan appellant kinderbijslag toe te kennen. De Raad is van oordeel dat die vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
4.2. Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welke de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken. Volgens het beleid van de Svb is er onder meer sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.3. Evenals de rechtbank en de Svb is de Raad niet gebleken dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de Svb gehouden zou zijn om het recht op kinderbijslag met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar vanaf het moment van de aanvraag - zijnde 13 maart 2006 - te beoordelen.
4.4. De Raad stelt vast dat appellant niet in Nederland woont of werkt, zodat hij niet op grond van artikel 6, eerste lid, van de AKW verzekerd is ingevolge die wet. Voorts is appellant niet verzekerd ingevolge de AKW op grond van het bepaalde in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). In het per 1 januari 2000 vervallen artikel 26 van KB 746 was het recht op een WAO-uitkering als verzekeringsgrondslag voor de volksverzekeringen opgenomen. De WAO-uitkering kon slechts tot verzekering voor de volksverzekeringen leiden als deze meer bedroeg dan 35% van het Nederlandse bruto minimumloon. Tussen partijen is niet in geschil dat de WAO-uitkering van appellant minder bedroeg dan bedoelde 35%. Hieruit volgt dat appellant, zelfs indien van verdergaande terugwerkende kracht wordt uitgegaan dan hiervoor is overwogen, hij vóór 1 januari 2000 niet verzekerd was voor de volksverzekeringen en hij daarom ook niet voortgezet verzekerd kan worden geacht voor de AKW ingevolge de overgangsregeling van artikel 27, eerste lid, van KB 746.
4.5. Het betoog van appellant dat hij in het jaar 2000 vrijwillig verzekerd is geweest kan de Raad niet volgen, aangezien een dergelijke vrijwillige verzekering van de AKW niet bestaat.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010.