[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2009, 09/996 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 mei 2010
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij ondervindt lichamelijke beperkingen ten gevolge van de op jeugdige leeftijd opgelopen ziekte van Lyme. In verband hiermee werd hem enkele malen ontheffing verleend van de in de Algemene bijstandswet en de WWB aan hem opgelegde arbeidsverplichtingen.
1.2. Op basis van de resultaten van een medische keuring in mei 2006 is appellant bij brief van 19 januari 2007 meegedeeld dat hij zo breed mogelijk moet solliciteren naar alle soorten werk. De daarin vervatte weigering om appellant ontheffing te verlenen van de ingevolge de WWB geldende arbeidsverplichtingen is na bezwaar van appellant door het College aanvankelijk gehandhaafd, na een beroepsprocedure gewijzigd in een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor zes maanden, en vervolgens na een nieuwe beroepsprocedure bij beslissing op bezwaar van 17 februari 2009 gewijzigd in een ontheffing voor de duur van 36 maanden, te rekenen vanaf de laatste medische keuring op 7 december 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 2 januari 2008 (LJN BC1108) onderschrijft de Raad het standpunt van het College dat bij heronderzoeken periodiek moet worden bezien of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om al dan niet opnieuw ontheffing te verlenen van tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen. Een besluit om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van de in de WWB opgenomen verplichtingen gericht op inschakeling in arbeid zou daarmee in strijd zijn. De Raad is voorts van oordeel dat de daarbij door het College in beginsel aangehouden tijdsduur van 36 maanden na het laatste medisch onderzoek niet onaanvaardbaar is te achten.
3.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een heronderzoek in het geval van appellant zodanig bezwarend is te achten, dat hem voor een langere tijdsduur ontheffing had moeten worden verleend. De Raad neemt hierbij in aanmerking, dat op grond van het rapport van het medisch onderzoek van 7 december 2007 niet op voorhand valt uit te sluiten dat appellant in de toekomst in staat moet worden geacht zittende werkzaamheden te verrichten.
3.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010.