ECLI:NL:CRVB:2010:BM5147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3180 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand en onjuiste toepassing van de Maatregelenverordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin een maatregel werd opgelegd die de bijstand van appellant met 100% verlaagde voor de duur van een maand, ingaande op 22 januari 2007. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2010 uitspraak gedaan. Appellant had zich eerder gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) en was betrokken bij een meerkansbaan, maar had zich ziek gemeld en was niet op zijn werk verschenen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk had bij besluit van 19 februari 2007 bijstand toegekend, maar ook een maatregel opgelegd wegens eigen toedoen van appellant in zijn werkloosheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van 10 juli 2007 vernietigd, maar de verlaging van de bijstand bleef in stand. Appellant ging in hoger beroep tegen deze verlaging. De Raad heeft vastgesteld dat de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand in de gemeente Beverwijk onjuist was toegepast. De Raad heeft geoordeeld dat de maatregel niet kon worden opgelegd op basis van de oude verordening, omdat de gedraging van appellant dateerde van na de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het College veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving in sociale zekerheidszaken.

Uitspraak

08/3180 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 april 2008, 07/5600 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van der Staaij, advocaat te Beverwijk, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2010. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Bodegom en P.J. Boonstra, beiden werkzaam bij de gemeente Beverwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft zich op 12 en 27 december 2006 gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI). Hij is toen aangemeld bij de Meergroep voor een zogenoemde meerkansbaan. Op 3 januari 2007 is appellant met zijn werkzaamheden gestart en na twee uur is hij zonder afmelding weer vertrokken. De volgende dag heeft hij zich ziek gemeld. Op 8 januari 2007 is hij door de bedrijfsarts hersteld verklaard. Op 9 januari 2007 is appellant niet op zijn werkplek verschenen. Op 22 januari 2007 heeft hij zich opnieuw bij het CWI gemeld. Deze melding heeft geresulteerd in een aanvraag om algemene bijstand. Met ingang van 13 februari 2007 heeft appellant betaald werk aanvaard als veiligheidsfunctionaris bij [werkgever].
1.2. Bij besluit van 19 februari 2007 heeft het College aan appellant met ingang van 22 januari 2007 bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Over de daarvoor gelegen periode van 12 december 2006 tot en met 21 januari 2007 werd de aanvraag om bijstand afgewezen. Bij datzelfde besluit is aan appellant een maatregel opgelegd, inhoudende dat de bijstand met ingang van 22 januari 2007 voor de duur van een maand met 100% wordt verlaagd. Aan de verlaging is ten grondslag gelegd dat appellant door eigen toedoen werkloos is geworden.
1.3. Bij besluit van 10 juli 2007 is het tegen het besluit van 19 februari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het besluit van 10 juli 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dit ziet op de ingangsdatum van de bijstand en bepaald dat het College in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
3. Appellant heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bestreden, voor zover deze betrekking heeft op de toegepaste verlaging van de bijstand.
4. De Raad heeft naar aanleiding van de aangevoerde gronden het volgende overwogen.
4.1. Met ingang van 1 februari 2007 is de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (hierna: verordening 2) van de gemeente Beverwijk in werking getreden. Tot die datum was de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004 (hierna: verordening 1) van kracht.
4.2. Ingevolge artikel 13 van verordening 2 legt het college een maatregel op naar aanleiding van een gedraging die dateert van voor 1 februari 2007 met toepassing van verordening 1, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de belanghebbende. Een maatregel naar aanleiding van een gedraging vanaf 1 februari 2007 wordt door het college opgelegd op grond van verordening 2.
4.3. Artikel 6, eerste lid, van verordening 1 luidt als volgt:
“1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.”
4.4. Op grond van de stukken en naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad de procesgemachtigden van het College met deze bepalingen geconfronteerd, waarna deze te kennen hebben gegeven dat het besluit van 10 juli 2007 wegens een onjuiste grondslag niet langer is te handhaven.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden vernietigd evenals het besluit van 10 juli 2007 voor zover dat betrekking heeft op de verlaging van de bijstand. Het besluit van
19 februari 2007 dient, voor zover dat ziet op de verlaging, te worden herroepen en het College dient aan appellant zoals verzocht, wegens te late betaling van de bijstand over de periode van 22 januari tot en met 12 februari 2007 wettelijk rente te vergoeden, over de periode van 22 tot en met 31 januari 2007 te rekenen vanaf 1 maart 2007, en over de periode van 1 tot en met 12 februari 2007 te rekenen vanaf 1 april 2007, en wel tot aan de dag der algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
5. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- wegens verleende rechtshulp, vermeerderd met de reiskosten van appellant ten bedrag van €20,70, derhalve in totaal € 342,70.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 juli 2007 voor zover dat ziet op de verlaging van de bijstand;
Herroept het besluit van 19 februari 2007 voor zover dat ziet op de verlaging van de bijstand;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de wettelijke rente, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.5;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 342,70;
Bepaalt dat het College aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 107,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
AV