ECLI:NL:CRVB:2010:BM5133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-422 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste kind

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De uitkering was beëindigd omdat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Appellante stelde dat haar gezondheidstoestand, als gevolg van de ziekte van Ménière, haar belette om te werken en dat zij zorg droeg voor haar zoon met een organisch psychosyndroom. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante niet als gevolg van ziekte of gebreken buiten staat was om met arbeid 55% van het gebruikelijke inkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de ziekte van Ménière in de relevante periode tot arbeidsongeschiktheid leidde. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de zorg voor de zoon van appellante geen invloed had op haar eigen medische situatie en dat de eerdere diagnose van de ziekte van Ménière niet doorslaggevend was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in augustus 2007.

Uitspraak

09/422 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 december 2008, 07/3035 ANW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Bek, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend, waarop de gemachtigde van appellante bij brieven van 23 maart 2009 en 10 november 2009 heeft gereageerd.
De Svb heeft op 7 december 2009 een nader stuk ingezonden, waarop de gemachtigde van appellante bij brief van 2 februari 2010 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Voor appellante is verschenen mr. Bek voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is met ingang van december 2004 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend in verband met het overlijden van haar echtgenoot [in] 2004. Deze uitkering is bij besluit van 22 juni 2007 beëindigd op de grond dat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft gesteld dat haar gezondheidstoestand niet toestaat dat zij gaat werken en dat zij de zorg heeft voor een zoon die lijdt aan het organisch psychosyndroom. De Svb heeft ClientFirst verzocht advies uit te brengen.
1.3. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft ClientFirst op 31 augustus 2007 advies uitgebracht. Volgens dit advies was appellante in augustus 2007 niet als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken buiten staat om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen overigens vergelijkbare gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen.
1.4. Bij het bestreden besluit van 19 september 2007 heeft de Svb zijn besluit van
22 juni 2007 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat een zorgvuldig onderzoek is verricht naar mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante, waarbij de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van ClientFirst rekening hebben gehouden met de in een verklaring van appellantes huisarts genoemde klachten. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat de zorg voor appellantes zoon geen omstandigheid is die betrekking heeft op de medische situatie van appellante zelf, zodat daarmee terecht geen rekening is gehouden.
3. In hoger beroep is (wederom) naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met appellantes medische klachten. Daarbij is erop gewezen dat appellante ernstige klachten heeft als gevolg van de ziekte van Ménière, welke ziekte al in 1997/1998 bij haar is vastgesteld.
4.1. De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent het onderzoek door ClientFirst. Ook naar het oordeel van de Raad is het onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig geweest en is met alle door appellante aangedragen gegevens rekening gehouden.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad het volgende. Met de Svb is de Raad van oordeel dat het feit dat in 1998 de diagnose ziekte van Ménière is gesteld, niet doorslaggevend is. Van belang is slechts of deze ziekte in de hier van belang zijnde periode, augustus 2007, tot beperkingen voor het verrichten van arbeid leidde. Daarvoor ziet de Raad geen aanknopingspunten. Hij neemt daarbij in aanmerking dat noch in het bezwaarschrift, noch in het rapport van de verzekeringsarts, noch in de verklaring van de huisarts noch in het beroepschrift melding wordt gemaakt van duizeligheidsklachten. De beschikbare gegevens wijzen er veeleer op dat deze klachten eerst in augustus 2008 een rol van betekenis zijn gaan spelen. Zij kunnen derhalve niet worden meegewogen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in augustus 2007.
4.3. Gezien het onder 4.1 en 4.2 overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
CVG