ECLI:NL:CRVB:2010:BM5116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit inzake ouderdomspensioen AOW na navraag bij Canadees uitvoeringsorgaan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Canada woont. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in 2006 een ouderdomspensioen toegekend met ingang van oktober 2003, maar appellant was van mening dat hij eerder recht had op dit pensioen. De Svb had zijn bezwaar tegen de toekenning ongegrond verklaard, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank Amsterdam had de uitspraak van de Svb bevestigd.
Tijdens de zitting bij de Raad werd echter door de Svb meegedeeld dat uit navraag bij het Canadese uitvoeringsorgaan was gebleken dat appellant in 2000 bij zijn aanvraag van een Canadees pensioen melding had gemaakt van zijn Nederlandse pensioenverzekering. Dit betekende dat het Canadese uitvoeringsorgaan op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Canada een aanvraagprocedure in Nederland had moeten starten. De Svb kwam tot de conclusie dat het besluit op bezwaar niet op goede gronden was genomen en dat appellant al vanaf september 2000 in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard. De Svb werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de Raad. Tevens werd bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht van € 145,- aan appellant diende te vergoeden. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.