ECLI:NL:CRVB:2010:BM4977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6872 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering in te trekken, ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als beroepsmuzikant werkzaam was, had in 1999 een WAO-uitkering gekregen, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het Uwv heeft op basis van rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant per 2 augustus 2007 niet langer recht had op een WAO-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Dit besluit werd genomen na een herkeuring die appellant had aangevraagd.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep. Tijdens de zitting op 1 april 2010 was appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.J. ten Seldam, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk hebben gerapporteerd over de gezondheidssituatie van appellant en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld over de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de schatting van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen. De rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige zijn overtuigend en de Raad heeft geen redenen gevonden om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6872 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 oktober 2008, 08/2639 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Appellant was vertegenwoordigd door Ten Seldam en het Uwv door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 1 februari 2008, waarbij het Uwv – kort samengevat en voor zover hier van belang – de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ingetrokken per
6 januari 2008 in plaats van per 2 augustus 2007.
1.2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak weergegeven dat appellant, die werkzaam was als beroepsmuzikant, in 1999 ziek is geworden. Per 14 maart 2000 is aan appellant een WAO-uitkering toegekend. Deze uitkering werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Naar aanleiding van een door appellant gedaan verzoek om herkeuring is appellant onderzocht door een verzekeringsarts en heeft hij een gesprek gehad met een arbeidsdeskundige. Op basis van door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige uitgebrachte rapporten is het Uwv tot de opvatting gekomen dat appellant per 2 augustus 2007 niet langer recht heeft op een WAO-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder bedroeg dan 15%. Het Uwv heeft deze opvatting neergelegd in zijn besluit van 5 juni 2007.
1.2.2. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 5 juni 2007 gemaakt bezwaar heeft, aldus de rechtbank, het Uwv de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige verzocht omtrent appellant te rapporteren. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit gedaan bij rapport van 23 oktober 2007. Hij heeft dit rapport vergezeld doen gaan van een door hem opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst omdat aanleiding bestond de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen van appellant aan te scherpen.
1.2.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een rapport uitgebracht gedateerd 31 oktober 2007. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vermeld dat sprake is van twee beoordelingsmomenten, te weten 10 januari 2005 (in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 39a WAO) en 5 juni 2007 (datum primaire beslissing). Naar de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige dient appellant per 10 januari 2005 ongewijzigd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt te worden beschouwd, maar is appellant per toekomende datum minder dan 15% arbeidsongeschikt.
Op basis van deze rapportages heeft Het Uwv de bezwaren van appellant gericht tegen het besluit van 5 juni 2007 gegrond verklaard, appellant ongewijzigd arbeidsongeschikt geacht per 2 augustus 2007 en de WAO-uitkering van appellant per 6 januari 2008 ingetrokken.
1.2.4. De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat de bezwaarverzekeringsarts tot een onjuiste opvatting omtrent de gezondheidssituatie van appellant en de hieruit voor hem voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies voldoende inzichtelijk en is de bezwaarverzekeringsarts op voldoende wijze ingegaan op de door appellant overgelegde medische informatie. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft haar oordeel uitvoerig gemotiveerd in overweging 2.7 van de aangevallen uitspraak.
1.2.5. De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat uitgaande van de voor appellant vastgestelde beperkingen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor hem geschikt zijn.
2.1. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank over zowel de medische grondslag als over de arbeidskundige grondslag van het besluit van 1 februari 2008 bestreden.
2.2. Appellant heeft tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het besluit van 1 februari 2008 geen gronden ingediend die op dat oordeel zien. Appellant heeft volstaan met het herhalen van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Deze gronden treffen geen doel. De in beroep ingediende gronden zijn door de rechtbank besproken. Naar het oordeel van de Raad is dit op juiste wijze geschied. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank in 2.7 van de aangevallen uitspraak, zoals samengevat weergegeven in 1.2.2 tot 1.2.4 van deze uitspraak, heeft overwogen en heeft daaraan niets toe te voegen.
2.3. De door appellant in hoger beroep ingediende gronden tegen het oordeel van de rechtbank inhoudende dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor hem geschikt zijn treffen evenmin doel. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 oktober 2007 is voor de functie met de SBC-code 315090 toegelicht dat in deze functies geen overschrijding plaatsvindt van de mogelijkheden van appellant tot (aaneengesloten) zitten tot 45 minuten achtereen. Een nadere verduidelijking naar aanleiding van hetgeen door appellant is aangevoerd heeft nog plaatsgevonden in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 januari 2008 en 13 februari 2009. In het rapport van 30 januari 2008 is voorts gemotiveerd ingegaan op het zitten in de functie met de SBC-code 267050.
Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige reeds in zijn rapport van 31 oktober 2007 overtuigend toegelicht dat deze functies voor wat betreft het zitten voor appellant geschikt zijn.
2.4. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 oktober 2007 is voorts ten aanzien van de functie met de SBC-code 267050 overtuigend toegelicht dat appellant in staat is het in de functie voorkomende tillen – gelet op frequentie en gewicht - te verrichten. De Raad wijst erop dat de bezwaararbeidsdeskundige eerst tot zijn opvatting is gekomen nadat overleg is geweest met de bezwaarverzekeringsarts omtrent de in de functie voorkomende tilbelasting.
2.5. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat de functies bedoeld in 2.3 niet aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ten grondslag kunnen worden gelegd.
2.6. De Raad is evenmin kunnen blijken dat de functie met de SBC-code 315120 niet voor appellant geschikt is.
2.7. Nu de schatting per 6 januari 2008 kan worden gebaseerd op de in 2.3 en 2.6 bedoelde functies behoeft de geschiktheid van appellant voor de overige functies geen bespreking.
2.8. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
CVG