ECLI:NL:CRVB:2010:BM4935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6368 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AOW en dwanginvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2010 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 9 september 2008. Verzoeker, die niet aanwezig was op de zitting, had verzocht om herziening van de uitspraak die de rechtsgevolgen van een eerder besluit van de rechtbank 's-Hertogenbosch in stand hield. De Raad had in zijn eerdere uitspraak geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) verplicht was om medewerking te verlenen aan de dwanginvordering van een gemeentelijke ontvanger, en dat de Svb niet de geldigheid van deze vordering kon beoordelen. Verzoeker stelde dat de Raad een onjuiste beslissing had genomen en dat Mandaat B.V. niet bevoegd was om een vordering in te stellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het rechtsmiddel van herziening enkel kan worden toegepast op basis van nieuw feit of nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft aangedragen die de herziening zou rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, en werd openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

08/6368 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
tegen de uitspraak van de Raad van 9 september 2008, 06/2427 en 06/3948,
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb).
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van van 9 september 2008, 06/2427 en 06/3948.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van 21 maart 2006, 04/3422 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch bevestigd. Hij heeft daarbij overwogen dat de rechtbank terecht en op goede gronden na vernietiging van het besluit van 15 juni 2005 de rechtsgevolgen hiervan in stand heeft gelaten aangezien er sprake is van een vordering van de gemeentelijke ontvanger ingevolge artikel 19 van de Invorderingswet 1990 (Iw). Voorts heeft hij overwogen dat de Svb gehouden is medewerking te verlenen aan de dwanginvordering en het in het algemeen niet op de weg ligt van de Svb de geldigheid daarvan te beoordelen.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de Raad in zijn uitspraak van 9 september 2009 een onjuiste beslissing heeft genomen. Voorts heeft hij onder meer naar voren gebracht dat Mandaat B.V. niet bevoegd is om een vordering als bedoeld in artikel 19 van de Iw in te stellen.
3.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad is niet gebleken dat verzoeker enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, naar voren heeft gebracht.
3.2. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening dan ook te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
CVG