ECLI:NL:CRVB:2010:BM4559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4773 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat appellante niet verzekerd was voor de AOW voor bepaalde perioden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2010 uitspraak gedaan. Appellante, die in België woont, had in 2005 een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had dit pensioen met 28% gekort omdat zij in verschillende perioden niet verzekerd was geweest. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen de Svb in 2007 gegrond verklaard, maar de Svb heeft in een nieuw besluit op bezwaar de situatie niet volledig hersteld. De rechtbank oordeelde dat appellante in een bepaalde periode wel verzekerd was, maar dat zij voor de periode van 12 juli 1992 tot en met 29 november 1992 niet verzekerd was. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellante niet verzekerd was voor de AOW in de betreffende periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 april 2010.

Uitspraak

09/4773 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], België (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2009, 08/4936 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Beek, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2010. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 17 augustus 2005 heeft de Svb aan appellante met ingang van 1 januari 2005 72% van het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat het AOW-pensioen van appellante wordt gekort met 28%, omdat zij in de perioden 16 november 1989 tot en met 28 oktober 1990, 8 februari 1991 tot en met 30 januari 1994 en 19 februari 1994 tot en met 16 januari 2005 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2. Bij besluit van 5 januari 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 augustus 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 10 september 2007 (06/367) heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellante tegen het besluit van 5 januari 2006 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Hiertoe heeft zij overwogen dat het laatstgenoemde besluit een deugdelijke motivering ontbreekt. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de Svb een nader besluit op bezwaar is genomen op 3 november 2008 (hierna: bestreden besluit).
1.4. Bij het bestreden besluit heeft de Svb het beroep deels gegrond verklaard, in die zin dat appellante alsnog verzekerd wordt geacht voor de AOW in de perioden 16 november 1989 tot en met 28 oktober 1990 en 8 februari 1991 tot en met 11 februari 1992. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. Ter zitting van de rechtbank heeft de Svb aangegeven dat het bestreden besluit niet juist is, voor zover het de periode van 12 februari 1992 tot en met 30 juni 1992 betreft. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante was in deze periode hoger dan 35% van het minimumloon, zodat zij verzekerd was voor de AOW. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep van appellante tegen het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegrond te verklaren, dit besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien. Zij heeft daartoe overwogen dat gezien de beroepsgronden van appellante nog slechts in geding is de vraag of appellante voor de AOW verzekerd dient te worden geacht in de periode 1 juli 1992 tot en met 29 november 1992. Ten aanzien van deze periode is de rechtbank met de Svb van oordeel dat appellante niet verzekerd is. Appellante woonde in deze periode niet in Nederland, noch was zij ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting onderworpen. Evenmin genoot zij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die hoger was dan 35% van het minimumloon. Ten slotte heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellante weliswaar over een langere periode verzekerd is geweest, maar dat het aantal hele kalenderjaren dat appellante niet verzekerd is geweest gelijk blijft aan de vaststelling in het bestreden besluit, namelijk (afgerond) 12 jaar.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank haar onverzekerd heeft geacht voor de AOW voor de periode 12 juli 1992 tot en met 29 november 1992.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad staat in dit geding voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank met de Svb appellante terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW voor de periode 12 juli 1992 tot en met 29 november 1992.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank appellante terecht niet verzekerd geacht voor de periode in geding. Niet is gebleken dat appellante een WAO-uitkering hoger dan 35% van minimumloon heeft ontvangen ten tijde in geding. Hetgeen namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad onderschrijft dan ook de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak ter zake gebezigde overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
KR