[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2008, 07/1728 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Namens appellant heeft mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op een vraagstelling van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
1.1. Aan appellant is ingaande 20 oktober 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend in verband met pijn- en psychische klachten. Deze uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit is appellant op 9 september 2005 onderzocht door verzekeringsarts W.C. Otto. Bij die gelegenheid heeft appellant aangegeven dat nog steeds sprake is van pijnklachten in de rechter schouder. Verder reageert hij vaak boos of geprikkeld tegen anderen.
Na ontvangst van informatie van de huisarts van appellant heeft de verzekeringsarts een expertise laten verrichten door psychiater M.L. Stek, die op 10 juni 2006 aan Otto heeft gerapporteerd. Op 17 november 2006 heeft de verzekeringsarts weer een spreekuurcontact met appellant gehad. Vervolgens heeft Otto op 3 januari 2007 rapport uitgebracht en op 5 januari 2007 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Aan de hand van deze FML heeft arbeidsdeskundige H. Rosing appellant theoretische functies voorgehouden en - in een rapport van 16 januari 2007 - de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 40,2%.
1.3. In overeenstemming daarmee is bij besluit van 22 februari 2007 de WAO-uitkering van appellant ingaande 23 april 2007 herzien en berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
1.4. In bezwaar heeft appellant een verklaring van psychiater in opleiding Y.M. Arends, voor akkoord meeondertekend door psychiater A. Korzec, van 3 april 2007, ingediend. Op grond van de beschikbare gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst in een rapport van 23 mei 2007 geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat met de FML van 5 januari 2007 de functionele mogelijkheden van appellant kennelijk worden overschat.
1.5. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2007 is bij besluit van 11 juni 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep, ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2007 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, dat bestreden besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank aanvullende beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten.
2.1. De rechtbank heeft daarbij geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 5 januari 2007. Voor haar is evenmin aanleiding geweest om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en zijn de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts naar behoren gemotiveerd. De rechtbank heeft appellant niet kunnen volgen in zijn standpunt dat bij de functieselectie onvoldoende rekening is gehouden met zijn schouderklachten.
2.2. In verband met de eerst in beroep door het Uwv gegeven adequate toelichting bij de door het CBBS gegeven signaleringen is de rechtbank tot het hiervoor in overweging 2 vermelde dictum gekomen.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten. Tevens is hij van mening dat hij de bij de schatting betrokken functies niet kan vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat in de FML van 5 januari 2007 de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat. De Raad onderschrijft voorts de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Evenmin als het Uwv en de rechtbank ziet de Raad een wezenlijk verschil tussen de (overigens niet met onderzoeksgegevens onderbouwde) conclusie van Arends en de conclusie van Stek. Met betrekking tot de schouderklachten merkt de Raad op dat bezwaarverzekeringsarts Hulst in diens rapport van 23 juli 2009 uitvoerig - en door appellant niet gemotiveerd weersproken - is ingegaan op met name de schouderproblematiek van appellant.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de medische grondslag ziet de Raad geen aanleiding de bij het bestreden besluit betrokken functies niet als medisch passend te aanvaarden. Naar aanleiding van de ook in hoger beroep herhaalde grond dat de in de functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172) voorkomende belasting op het onderwerp duwen of trekken de belastbaarheid van appellant wordt overschreden, overweegt de Raad dat in het - door de bezwaarverzekeringsarts meeondertekende rapport - van bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard van 31 januari 2008 naar voren komt dat deze belasting voor appellant niet ontoelaatbaar is of structureel te zwaar.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten, namelijk voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenvergoeding van de ene partij ten laste van de andere partij.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.