ECLI:NL:CRVB:2010:BM4391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7331 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beperkingen van appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 29 september 2003 ziek meldde met rugklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht de WAO-uitkering per 3 juni 2007 heeft ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%. Appellant had eerder een WAO-uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar na herbeoordeling door het Uwv werd deze herzien naar 45-55%. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 2 april 2010 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door S.N. Westmaas. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beperkingen die door het Uwv zijn vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat de rapporten van Psychosofia, die door appellant zijn ingediend, niet voldoende zijn om de medische oordelen van het Uwv te weerleggen. De Raad stelt vast dat de belasting in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant faalt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 mei 2010, waarbij de Raad de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv bevestigt en de medische onderzoeken als zorgvuldig beschouwt.

Uitspraak

08/7331 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2008, 08/1592 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2010. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen S.N. Westmaas.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich 29 september 2003 met rugklachten ziek gemeld voor zijn voltijdse werk als medewerker cactuskwekerij. Aan hem is bij besluit van 22 januari 2007 per 27 september 2004 (op arbeidskundige gronden: onvoldoende functies te duiden) een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
2. Bij besluit van 2 april 2007 is de WAO-uitkering per 3 juni 2007 ingetrokken onder overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum is afgenomen naar minder dan 15%, doch bij besluit van 28 februari 2008 is appellants bezwaar tegen dat besluit gegrond verklaard, de WAO-uitkering nader per 3 juni 2007 herzien naar 45-55% en een vergoeding van door appellant in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep tegen het besluit van 28 februari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
3.2. Het medisch onderzoek vanwege het Uwv heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er is geen reden het aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende medische oordeel voor onjuist te houden. Wat de rapporten van (het Instituut) Psychosofia (van 3 september 2007 en 1 april 2008) betreft kan het Uwv niet worden gehouden om inhoudelijk te reageren op de door iemand die geen arts is in appellants lichaam aangetroffen blokkades. Voor zover in het rapport van Psychosofia van 1 april 2008 naast de beschrijving van de diverse zich in het dossier bevindende medische rapporten, opmerkingen zijn gemaakt over appellants mogelijkheden dan wel beperkingen, is daarop door het Uwv afdoende gereageerd. Het Uwv mag zijn medisch onderzoek baseren op en laten leiden door appellants klachten en de door hem ervaren beperkingen; er bestaat voor het Uwv geen verplichting om appellant op alle in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) genoemde items te onderzoeken. In het algemeen kan worden aanvaard dat een (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv op basis van zijn onderzoek en zijn deskundigheid als arts met inachtneming van de vastgestelde ziekten en/of gebreken beperkingen aangeeft zonder daarbij in alle gevallen expliciet aan te geven dat en op welke wijze deze beperkingen zijn onderzocht.
Ook en met name wat reiken, torderen, tillen of dragen, zitten, boven schouderhoogte werken en kortcyclisch buigen betreft zijn appellants functionele mogelijkheden correct in de FML vastgelegd. De totale belasting van de aan appellant voorgehouden functies overschrijdt zijn belastbaarheid niet.
4. In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd onder overlegging van een rapport van Psychosofia van 3 februari 2009 alsook diverse rapporten/brieven van Psychosofia, neuroloog dr. L.C.M. Moll, neuroloog A.H.C. Geerlings (in diens hoedanigheid van door de rechtbank ingeschakelde deskundige), neurochirurg R. Walchenbach, orthopedisch chirurg O. Schreuder, huisarts N.A. Niehot en fysiotherapeut W. van den Oever die betrekking hebben op eerdere (vóór het besluit van 22 januari 2007 gevoerde) Ziektewetprocedures een rol hebben gespeeld.
5.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen van appellant. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank geheel, maakt deze tot de zijne en tekent daarbij nog het volgende aan.
5.2. Wat de waarde en kracht van de rapporten van Psychosofia betreft wijst de Raad op zijn eerdere, de gemachtigde van appellant bekende uitspraken, met name zijn uitspraak van 13 juli 2005, LJN AT9828. Wat de op de eerdere Ziektewetprocedures betrekking hebbende stukken betreft merkt de Raad op dat de daarin centraal staande beoordelingsdatum ver voor de thans in geding zijnde datum is gelegen, zodat die stukken niet, althans niet zonder meer, op de thans in geding zijnde datum kunnen worden betrokken.
5.3. In hoger beroep (zie punt 9 van het aanvullende hoger beroepschrift) heeft appellant onder meer aangevoerd: “Van belang is dat de huisarts op zijn kaart vermeldt op 30 januari 2007, dat er Diclofenac en Nortriptyline tegen depressie, vooral met vitale kenmerken wordt voorgeschreven.”. Dit is kennelijk geschied in navolging van de vermelding in het bij het aanvullende beroepschrift van 8 mei 2008 gevoegde rapport van Psychosofia van 1 april 2008. Daarin is met betrekking tot de medische kaart van de huisarts vermeld: “Ook wordt Nortrilen (Nortryptiline) voorgeschreven. Nortrilen, officiële indicatie; depressies vooral die met vitale kenmerken waarbij remming een belangrijke rol speelt, …..”.
Eerder heeft appellant geen melding gemaakt van psychische klachten en de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen noch de tot dan door appellant overlegde medische stukken geven er blijk van dat appellant zodanige klachten heeft (geuit). Op de medische kaart van de huisarts is vermeld dat aan appellant op 31 oktober 2006 nortrilen is voorgeschreven “om roken te stoppen”. Voorts is daarop vermeld dat op 18 december 2006, 30 januari 2007 en 19 maart 2007 wederom nortriptyline is voorgeschreven. Niet ten onrechte heeft het Uwv in het voorschrijven van nortrilen en nortryptiline geen aanleiding gezien om psychische beperkingen aan te nemen. Min of meer hetzelfde geldt voor de diclofenac als ontstekingsremmer.
5.4. Wat de arbeidskundige component van de schatting betreft overweegt de Raad dat hem niet is kunnen blijken dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies appellants belastbaarheid overschrijdt.
6. Gelet op het hiervoor in 5.1 tot en met 5.4 overwogene faalt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Venneman.
GdJ