[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2009, 07/4210 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 6 mei 2010
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010. Voor appellant is verschenen mr. Van Zundert, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1 Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv aan appellant per 31 mei 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en een dagloon van ƒ 108,34. Bij besluit van 5 september 2001 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv dit dagloon nader vastgesteld op ƒ 117,68. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten.
1.2. Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die over bepaalde perioden was ingetrokken omdat appellant gedetineerd was, heropend per 20 juli 2004, 1 september 2005 en 22 november 2005. Daarbij heeft het Uwv aangegeven dat de WAO-uitkering is berekend naar het (vervolg)dagloon van de destijds ingetrokken WAO-uitkering, en dat deze uitkering na indexering € 11,70 bruto per dag bedraagt, zijnde 21% van 100/108 van het (vervolg)dagloon van € 60,16.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het in het besluit van 2 mei 2007 vermelde dagloon, in welk kader appellant heeft betoogd dat reeds het per 31 mei 2001 vastgestelde dagloon niet juist was. Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de vermelding van het dagloon in het besluit van 2 mei 2007 slechts ter informatie dient en niet is gericht op enig rechtsgevolg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de grieven van appellant buiten de omvang van het geding vallen, nu bij het primaire besluit van 2 mei 2007 het dagloon, dat eerder is vastgesteld bij besluiten van 17 augustus 2001 en 5 september 2001, slechts is geïndexeerd per data van herleving van de uitkering.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de WAO wordt de WAO-uitkering ingetrokken, indien degene die recht heeft op de WAO-uitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.
4.2. Ingevolge artikel 47b, eerste lid, van de WAO heeft de persoon, wiens WAO-uitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, van de WAO is ingetrokken, vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld aanspraak op heropening van de WAO-uitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
4.3. Ingevolge artikel 48, tweede lid, eerste volzin, van de WAO wordt de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Ingevolge artikel 48, derde lid, van de WAO wordt voor de berekening van de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering als dagloon of vervolgdagloon beschouwd het dagloon of vervolgdagloon, waarnaar de ingetrokken uitkering op de dag van ingang van de heropende uitkering zou zijn berekend, indien de uitkering niet was ingetrokken, tenzij hernieuwde vaststelling van een dagloon overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en met inachtneming van artikel 15 tot een hoger dagloon of vervolgdagloon leidt, in welk geval de heropende uitkering aan de hand van dit dagloon of vervolgdagloon wordt berekend.
4.4. De Raad is van oordeel dat uit artikel 48, derde lid, van de WAO voortvloeit dat bij een heropening van de WAO-uitkering een nieuwe dagloonvaststelling dient plaats te vinden. Daarbij is in eerste instantie bepalend het (vervolg)dagloon waarnaar de ingetrokken uitkering werd berekend. Vervolgens dient beoordeeld te worden of (op grond van artikel 15 van de WAO) een indexering dient plaats te vinden van dit (vervolg)dagloon, en of sprake is van verdiensten na de intrekking van de uitkering die (op grond van artikel 14 van de WAO) tot een hoger (vervolg)dagloon leiden dan het oorspronkelijke (vervolg)dagloon. Is daarvan sprake, dan dient de heropende uitkering aan de hand van het hogere (vervolg)dagloon te worden berekend.
4.5. De Raad stelt vast dat bij het besluit van 2 mei 2007 de WAO-uitkering van appellant is heropend en dat, in overeenstemming met artikel 48, derde lid, van de WAO, indexeringen daarbij hebben geleid tot een hoger dagloon. De Raad onderschrijft dan ook niet de overweging van het Uwv in zijn beslissing op bezwaar dat de vermelding van het dagloon in het besluit van 2 mei 2007 slechts informatief van aard is en niet is gericht op rechtsgevolg. Het Uwv heeft echter niet besloten tot niet-ontvankelijkverklaring, maar tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Gelet daarop, alsmede op hetgeen overigens in de beslissing op bezwaar is vermeld, heeft het Uwv met de bedoelde overweging kennelijk (slechts) willen zeggen dat het in 2001 vastgestelde dagloon bij de heropening van de uitkering als uitgangspunt moet gelden en dat alleen indexering en/of tussentijds genoten verdiensten tot vaststelling van een hoger (vervolg)dagloon kunnen leiden. In aanmerking genomen dat hier geen verzoek aan de orde is om (voor de toekomst) van de oorspronkelijke dagloonvaststelling terug te komen, maar een ambtshalve genomen besluit om de WAO-uitkering te heropenen, geeft deze motivering geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De vaststelling van het dagloon in 2001 is in rechte onaantastbaar geworden. Nu de bezwaren van appellant zich uitsluitend tegen dit oorspronkelijk vastgestelde dagloon richten, kunnen zij niet leiden tot het door appellant beoogde resultaat. In die zin verstaat de Raad ook de – op zichzelf bezien onjuiste – overweging in de aangevallen uitspraak dat de grieven van appellant buiten de omvang van het geding vallen.
5. Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.