ECLI:NL:CRVB:2010:BM3885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5979 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 30 januari 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het primair besluit van 9 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen in rechte te honoreren verwachtingen waren gewekt door het Uwv en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante had aangevoerd dat haar zoon tijdens haar vakantie een toezegging had gekregen van een medewerker van het Uwv, maar de Raad oordeelde dat deze mededeling niet voldoende was om het vertrouwen te wekken dat het bezwaar ontvankelijk zou zijn na de termijn.

Uitspraak

08/5979 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 september 2008, 08/1607 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.S.C. Hes, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010. Appellante is samen met haar zoon [naam zoon] verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Voor het Uwv verscheen mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij een besluit van 30 januari 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen een besluit van 9 juli 2007 gegrond verklaard en de datum van intrekking van de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante nader vastgesteld op 22 februari 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 30 januari 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overwoog de rechtbank – ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar toetsend – dat vaststaat dat het bezwaarschrift van appellante na afloop van de bezwaartermijn door het Uwv is ontvangen. Verwijzend naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank de termijnoverschrijding, die appellante heeft toegeschreven aan haar afwezigheid in verband met vakantie, niet verschoonbaar geoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van appellante op een door het Uwv gedane toezegging evenals een beroep op schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verworpen.
3.1. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep naar voren gebrachte stelling herhaald dat in een telefoongesprek, dat haar zoon tijdens haar vakantie met een medewerker van het Uwv heeft gevoerd, is toegezegd dat met de indiening van een bezwaarschrift kon worden gewacht totdat appellante van vakantie was teruggekeerd. Zij heeft aangevoerd dat deze toezegging moet vastliggen in een aantekening die door de medewerker van het Uwv van het telefoongesprek is gemaakt.
3.2. Het Uwv heeft een rapport overgelegd van het KCC (Klanten Contact Centrum) waarin de inhoud van het op 13 juli 2007 met de zoon van appellante gevoerde telefoongesprek is vastgelegd. Het Uwv heeft gesteld dat niet meer valt na te gaan of de termijnoverschrijding bij de behandeling van het bezwaar is onderkend. Hij heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Zoals de Raad onder andere in zijn uitspraak van 5 juli 2007, LJN BB0092, heeft overwogen, staat de aard van de bezwaartermijn eraan in de weg dat een bestuursorgaan van een beroep op overschrijding van die termijn afstand zou kunnen doen of de duur van de termijn zou kunnen wijzigen. Dit laat onverlet dat door een uitlating van het bestuursorgaan bij een betrokkene het vertrouwen kan zijn gewekt dat hij ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift ontvankelijk is. Als voorwaarde geldt daarbij dat het vertrouwen binnen de oorspronkelijke wettelijke termijn moet zijn gewekt.
4.2. De zoon van appellante heeft binnen de bezwaartermijn van zes weken na 9 juli 2007 telefonisch contact gehad met een medewerker van het Uwv. Ter zitting van de Raad heeft de zoon verklaard dat hij de medewerker heeft meegedeeld dat zijn moeder met vakantie was, dat haar vakantieperiode bij het Uwv bekend was en dat zij niet op de van het Uwv ontvangen brief kon reageren. Hij heeft gevraagd om daarmee rekening te houden en indruk gekregen dat dat ook zou gebeuren.
4.3. Het door het Uwv overgelegde telefoonrapport maakt inderdaad melding van de door de zoon gedane mededeling en de door hem gestelde vraag. Volgens het rapport heeft de medewerker van het Uwv op de vraag van de zoon geantwoord: “ik geef het door”. Naar het oordeel van de Raad kan appellante aan deze aan haar zoon gedane mededeling niet de in rechte te honoreren verwachting hebben ontleend dat een bezwaarschrift, dat zij na afloop van de bezwaartermijn zou indienen, ontvankelijk zou zijn. Ook hetgeen de zoon van appellante ter zitting van de Raad heeft meegedeeld over de inhoud van het door hem gevoerde gesprek wijst er niet op dat aan hem onjuiste mededelingen over de bezwaartermijn zijn gedaan. Het is niet zo dat appellante haar handelen heeft afgestemd op onjuiste voorlichting van de zijde van het Uwv.
4.4. De rechtbank heeft het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel terecht verworpen. In de rechtspraak, waarnaar appellante in haar hoger beroepschrift en ter zitting van de Raad heeft verwezen, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.5. Dat de zoon van appellante niet bekend was met de mogelijkheid om namens zijn moeder binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen en de medewerker van het Uwv hem in het gevoerde telefoongesprek niet op die mogelijkheid heeft gewezen, doet aan verzuim van appellante om tijdig in bezwaar te komen niet af. Net als de rechtbank ziet de Raad niet dat het niet verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding in het geval van appellante leidt tot een schending van artikel 6 EVRM.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) R.L. Rijnen.
JL