[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 april 2009, 08/883
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 mei 2010
Namens appellant heeft mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010, waar appellant is verschenen samen met zijn raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergeven. De Raad volstaat thans met het volgende. Het beroep van appellant richtte zich tegen het besluit van 6 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 7 juni 2006, strekkende tot de vaststelling dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 20 maart 2006 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. Namens appellant is - kort samengevat - aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts een beperkt lichamelijk onderzoek naar de rugklachten heeft verricht, dat verzuimd is om een orthopedisch chirurg in te schakelen en dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten. Appellant heeft gewezen op de informatie van zijn behandelend klinisch psycholoog H. Onat en verzocht om inschakeling van een deskundige.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2007 (06/4204). De bezwaarverzekeringsarts heeft na uitspraak van de rechtbank klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. M.S.P. Vermeulen (hierna: Vermeulen) ingeschakeld voor een nader onderzoek. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts, zo stelt de Raad vast, uitgebreid lichamelijk onderzoek verricht naar de rugklachten van appellant en zijn door deze arts de bevindingen van Vermeulen, alsook ook de informatie van de behandelende longarts en orthopedisch chirurg meegewogen bij zijn oordeelsvorming. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat er geen medische argumenten zijn om zijn oordeel te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) gehandhaafd, die hij eerder had aangepast op basis van de informatie van de Riagg.
4.1.2. De Raad onderschrijft deze conclusie. Naar het oordeel van de Raad gaven de gegevens van de behandelend orthopedisch chirurg de bezwaarverzekeringsarts naast het eigen verrichte onderzoek terecht geen aanleiding om meer fysieke beperkingen in de FML op te nemen. Voor wat betreft de psychische beperkingen, stelt de Raad vast dat de FML door de bezwaarverzekeringsarts is aangepast vanwege de verminderde stressbestendigheid van appellant. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat verdergaande psychische beperkingen zijn geïndiceerd. Daartoe overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts genoegzaam heeft uiteengezet waarom enerzijds zijn eigen onderzoeksbevindingen en de informatie van Vermeulen en de Riagg en anderzijds de bevindingen van de klinisch psycholoog Onat geen aanleiding geven om meer psychische beperkingen in de FML op te nemen. In dit verband stelt de Raad vast dat de psychische gezondheidstoestand van appellant door de bezwaarverzekeringsarts, de Riagg en Vermeulen is beoordeeld als niet ernstig en verbeterd door de gevolgde therapie. De Raad komt tot het oordeel dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige in te schakelen.
4.2. De Raad ziet, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond voor het oordeel dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.