ECLI:NL:CRVB:2010:BM3877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4123 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum WAJONG-uitkering en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de WAJONG-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Het Uwv had op 13 februari 2007 besloten om de WAJONG-uitkering van appellant met ingang van 21 juli 2005 toe te kennen, maar had geen bijzondere omstandigheden gevonden die aanleiding gaven om de uitkering eerder te laten ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum. Appellant stelde dat hij tot ongeveer 2005 geen inzicht had in zijn ziektebeeld, waardoor hij de uitkering pas in 2006 aanvroeg.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep op 7 mei 2010 behandeld. Tijdens de zitting op 9 april 2010 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.F. Bergman. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet Wajong, zoals die gold tot 1 januari 2010. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat appellant vanaf 1989, op basis van medische gegevens en behandelingen, had moeten begrijpen dat hij met ernstige psychische problemen te maken had. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant niet in staat was om eerder een aanvraag voor de WAJONG-uitkering in te dienen. De psychiatrische verklaringen die appellant in hoger beroep had ingediend, ondersteunden niet zijn stelling dat hij niet in staat was om een aanvraag in te dienen. De Raad vond geen reden voor een deskundigenonderzoek en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

08/4123 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 juni 2008, 07/1414
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.F. Bredo, advocaat te Berkel-Enschot, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellant is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het Uwv verscheen W.F. Bergman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Het beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet Wajong op 13 februari 2007 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Daarbij heeft het Uwv zijn besluit van 30 oktober 2006 tot toekenning aan appellant van een Wajong-uitkering met ingang van 21 juli 2005 gehandhaafd. Er is naar het oordeel van het Uwv geen bijzondere omstandigheid die aanleiding is de uitkering vroeger te laten ingaan dan een jaar voor de dag van aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 13 februari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat uit de beschikbare medische gegevens, de vervulde dienstbetrekkingen en de aanvragen van andere uitkeringen niet volgt dat appellant vanaf de aangenomen eerste arbeidsongeschiktheidsdag (1 juli 1988) buiten staat was om eerder een Wajong-uitkering aan te vragen.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat hij tot ongeveer 2005 geen inzicht had in zijn ziektebeeld en het hem daarom niet kan worden verweten dat hij de uitkering pas in 2006 aanvroeg.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellant moet vanaf 1989, het jaar waarin hij volgens een in het dossier aanwezige verklaring van zijn huisarts in verband met psychische problemen naar de RIAGG werd verwezen en waarna door de jaren heen een reeks van behandelingen is gevolgd, hebben begrepen, of in ieder geval hebben kunnen begrijpen, dat hij met wezenlijke psychische problemen te kampen had, van een zodanige ernst dat ze van invloed waren op zijn functioneren in het algemeen en op zijn vermogen om inkomensvormende arbeid te verrichten in het bijzonder. Appellant heeft zelf betoogd dat de klachten, waarmee hij vanaf 1989 vele reguliere en alternatieve artsen heeft geconsulteerd, hem belemmerden om opleidingen af te ronden en langdurige dienstverbanden aan te gaan. Dat appellant pas in 2006 en latere jaren bekend is geworden met de juiste diagnosen is niet van belang.
4.2. De opvatting van het Uwv dat geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Wajong steunt op een deugdelijk onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts, die aan de hand van de beschikbare medische gegevens, waaronder verklaringen van psychiaters die appellant hebben behandeld, heeft vastgesteld dat sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening met wisselingen van het niveau van functioneren. Er staat voldoende vast dat er vanaf 1 juli 1988 perioden zijn geweest waarin de psychische toestand van appellant niet in de weg stond aan het doen van een aanvraag om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering.
4.3. De psychiatrische verklaringen, die appellant in hoger beroep heeft ingezonden, onderschrijven de stelling van appellant dat ontkenning hoort bij het ziektebeeld dat zich bij hem heeft ontwikkeld. Uit die verklaringen volgt, anders dan appellant meent, niet dat het voor hem ook in perioden, waarin hij wel tot volgen van enig onderwijs dan wel het verrichten van werkzaamheden van enig omvang in staat was, onmogelijk was een aanvraag in te dienen, ook niet als wordt aangenomen dat steeds van meervoudige problematiek sprake is geweest.
4.4. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat uit alle beschikbare gegevens geen onvermogen van appellant kan worden afgeleid om eerder dan op 21 juli 2006 een Wajong-uitkering aan te vragen. Voor een onderzoek door een deskundige, zoals appellant ter zitting heeft verzocht, ziet de Raad geen reden.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ