ECLI:NL:CRVB:2010:BM3634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3769 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 februari 2007. De Raad heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De appellant had in zijn hoger beroep een verzoek ingediend om schadevergoeding vanwege deze overschrijding.

De Raad had eerder, op 16 juli 2009, al uitspraak gedaan op het hoger beroep en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om schadevergoeding. De advocaat van de Staat, mr. E.C. Gijselaar, had aangegeven dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, maar dat er volstaan kon worden met de constatering hiervan. De appellant was het niet eens met deze opstelling en had gewezen op eerdere uitspraken van de Raad die een andere lijn volgden.

Uiteindelijk heeft de appellant op 21 december 2009 het hoger beroep ingetrokken, omdat de Staat de gevraagde schadevergoeding van € 500,- had betaald. De Raad heeft vervolgens besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven en heeft de zaak gesloten. In de beslissing heeft de Raad de Staat veroordeeld in de proceskosten van de appellant in de schadestaatprocedure tot een bedrag van € 161,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters M.C. Bruning en griffier P.N. Rijnsewijn.

Uitspraak

09/3769 BESLU
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het verzoek om schadevergoeding van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Staat der Nederlanden (de Ministerie van Justitie) (hierna: Staat)
Datum uitspraak: 6 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 februari 2007, 05/2060, in het geding tussen appellant en het College van bestuur van de Stichting AVOO als rechtsopvolger van de Bestuurscommissie Openbaar Voortgezet Onderwijs te Apeldoorn.
Bij uitspraak van 16 juli 2009, 07/2074 AW (LJN BJ4368) heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad onder meer bepaald dat het onderzoek onder nummer 09/3769 AW wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspaak over het verzoek namens appellant om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft mr. E.C. Gijselaar, advocaat te ’s-Gravenhage, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Daarbij heeft mr. Gijselaar aangegeven dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden met vijf maanden. Volgens mr. Gijselaar kan in dat geval worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Appellant is het niet eens met dit standpunt en heeft in zijn brief van 26 november 2009 gewezen op de uitspraak van de Raad opgenomen in LJN BH1009, waarin is uitgemaakt dat ook bij een overschrijding van minder dan een half jaar de fortaitaire vergoeding moet worden toegekend.
Bij brief van 21 december 2009 is door mr. J.L. Aarts, werkzaam bij Algemene Onderwijsbond te Utrecht, namens appellant het hoger beroep op het punt van de overschrijding van de redelijke termijn ingetrokken, omdat de Staat inmiddels de gevraagde schadevergoeding van € 500,- heeft betaald en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Staat te veroordelen in de proceskosten.
Namens de Staat is gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspaak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep is ingetrokken omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over het bedrag aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De Raad stelt verder vast dat de Staat aanvankelijk geweigerd heeft schade te vergoeden en ziet die beslissing als een besluit waartegen de gemachtigde van appellant is opgekomen. Met analoge toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht ziet de Raad aanleiding de Staat op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in de schadestaatprocedure en deze proceskosten te bepalen op € 322,- x 0,5 = € 161,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie) in de proceskosten van appellant in de schadestaatprocedure tot een bedrag van € 161,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P.N. Rijnsewijn.
HD