ECLI:NL:CRVB:2010:BM3610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7210 WW + 08-7211 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens werkzaamheden in het onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die werkzaamheden in het onderwijs heeft verricht. Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn WW-recht herzien op basis van de werkzaamheden die hij in 2003 heeft verricht. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 4.740,55, dat onverschuldigd aan appellant was betaald over de periode van juli tot en met december 2003.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv. De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat het teruggevorderde bedrag onjuist was vastgesteld en heeft een nieuwe berekening gemaakt, waarbij het terug te vorderen bedrag werd vastgesteld op € 4.701,97. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 4 april 2005 herroepen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de stellingen van appellant beoordeeld. Appellant stelde dat de herziening van zijn WW-uitkering onjuist was en dat zijn gewerkte uren anders beoordeeld moesten worden. Echter, de Raad oordeelde dat appellant de eerdere besluiten van het Uwv, die zijn aanspraken op WW-uitkering vaststelden, niet had aangevochten. Hierdoor stonden deze besluiten in rechte vast. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv bevoegd was om het onverschuldigd betaalde voorschot terug te vorderen en dat appellant de administratieve handelingen moest verrichten die een verrekening met de fiscus mogelijk maakten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv of de minister in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

08/7210 WW
08/7211 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 november 2008, 06/1564 en 06/1565,
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister).
Datum uitspraak: 6 mei 2010.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010. Appellant is verschenen. Namens het Uwv is mr. F.H.M.A. Swarts verschenen. Namens de minister is H.A.L. Knoben verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In verband met het verrichten van werkzaamheden in het onderwijs in 2003 heeft het Uwv bij diverse besluiten de omvang van het WW-recht van appellant herzien. Dit leidde vervolgens tot een besluit van 4 april 2005 waarbij een voorschot en hetgeen onverschuldigd aan WW-uitkering was betaald over de periode van juli tot en met december 2003 van in totaal € 4.740,55 van appellant is teruggevorderd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 juni 2006 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit slechts betrekking had op de WW-uitkering van appellant en dat de minister geen partij in het geding was. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het teruggevorderde bedrag onjuist was bepaald en heeft een nieuwe berekening gemaakt. Die berekening leidde tot een bedrag van € 4.701,97 dat naar het oordeel van de rechtbank van appellant kon worden teruggevorderd. De rechtbank heeft om die reden het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 4 april 2005 herroepen en bepaald dat het terug te vorderen bedrag wordt vastgesteld op € 4.701,97.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De stellingen van appellant in hoger beroep komen er op neer dat de herziening van zijn WW-uitkering onjuist is en dat de door hem gewerkte uren een ander gevolg moeten hebben voor zijn recht op WW-uitkering dan door het Uwv is vastgesteld. Appellant heeft echter de diverse besluiten waarbij zijn aanspraken op WW-uitkering zijn vastgesteld niet aangevochten, zodat deze in rechte vaststaan. Dat de berekening die de rechtbank heeft gemaakt op basis van die niet aangevochten besluiten en de uitgebreide, door het Uwv in beroep overgelegde specificatie, onjuist zijn, is door appellant niet gesteld. Met partijen onderschrijft de Raad het oordeel dat de minister geen partij is in dit geding.
3.2. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, is het Uwv bevoegd om het onverschuldigd betaalde voorschot gebruteerd terug te vorderen en mag van appellant worden gevergd dat hij de administratieve handelingen verricht die een verrekening met de fiscus mogelijk maken.
3.3. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv of de minister in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW