ECLI:NL:CRVB:2010:BM3608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW-uitkering wegens inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van een betrokkene die van 4 augustus 2003 tot en met 5 oktober 2004 een uitkering ontving. Het Uwv heeft een deel van de uitkering teruggevorderd op basis van door betrokkene verrichte werkzaamheden, met een terugvorderingsbedrag van € 1.878,67 bruto, vastgesteld in een besluit van 23 juli 2007. De rechtbank Haarlem heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de brutering van het terugvorderingsbedrag onvoldoende was toegelicht en dat de bovenwettelijke uitkering ten onrechte was opgenomen in het terugvorderingsbedrag, waardoor het bestreden besluit in strijd was met artikel 36 van de WW.
In hoger beroep heeft het Uwv de uitspraak van de rechtbank bestreden, waarbij het heeft gewezen op de toelichting die reeds in het verweerschrift bij de rechtbank was gegeven. Betrokkene heeft zich in het verweerschrift verenigd met de inhoud van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de terugvordering over de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 april 2004 niet in geschil is, evenals de terugvordering van de ten onrechte betaalde bovenwettelijke WW-uitkering.
De Raad heeft geoordeeld dat de brutering van het terugvorderingsbedrag correct is en dat de uitleg van het Uwv bij de terugvordering voldoende duidelijk was. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling van het Uwv. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2010.