[Appellant], wonende te [woonplaats] (België), (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2008, 08/515, (hierna: aangevallen uitspraak)
het College voor Zorgverzekeringen, gevestigd te Diemen, (hierna: Cvz)
Datum uitspraak: 28 april 2010.
Namens appellant heeft P.C.M. van Limpt, belastingconsulent te Reusel, hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010. Voor appellant is Van Limpt verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door haar medewerkers mr. J.M.R. Maas en mr. K. Siemeling.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1933, ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) te Utrecht een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) en van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek te Rijswijk (hierna: pensioenfonds) een pensioenuitkering.
1.2. Bij de voorlopige jaarafrekening 2006 van 3 mei 2007 heeft Cvz vastgesteld dat het verschil tussen de verschuldigde bijdrage, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), en de totale broninhoudingen op de pensioenuitkeringen € 701,-- bedraagt. Cvz heeft appellant voorts verzocht om dit bedrag in vier termijnen te betalen.
1.3. Namens appellant heeft Van Limpt tegen het besluit van 3 mei 2007 bezwaar gemaakt, omdat daarbij volgens hem is uitgegaan van onjuiste inhoudingen op de AOW en zijn pensioen. Ter staving heeft hij jaaropgaven over 2006 van SVB en het pensioenfonds ingestuurd. Voorts heeft hij verzocht om de kosten die appellant in verband met de behandeling van zijn bezwaar heeft moeten maken (€ 161,--) te vergoeden.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 4 januari 2008 heeft Cvz het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit herzien in die zin dat het verschil tussen de verschuldigde bijdrage, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zvw, en de totale broninhoudingen op de pensioenuitkeringen € 166,-- bedraagt, welk bedrag in drie termijnen dient te worden betaald. Onder verwijzing naar artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft Cvz het verzoek om vergoeding van de kosten van € 161,-- afgewezen, omdat geen sprake is van een aan Cvz te wijten onrechtmatigheid. Het besluit van 3 mei 2007 heeft Cvz herroepen, omdat hij ten tijde van het nemen van dat besluit over andere gegevens beschikte dan bij het besluit op bezwaar. Omdat Cvz voor de gegevens afhankelijk is van derden, is de onjuistheid van de gegevens die ten grondslag lagen aan het besluit van 3 mei 2007 Cvz niet te verwijten.
2.1. In beroep is namens appellant aangevoerd dat de onjuiste opgave van de inhoudingen te wijten is aan een foutieve instructie van Cvz aan de pensioenfondsen. Voorts betwist appellant de afwijzing van de vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken en verzoekt hij om vergoeding van proceskosten.
2.2. Cvz heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat uit de in bezwaar overgelegde jaaropgave van het pensioenfonds blijkt dat het pensioenfonds in 2006 een hoger bedrag (€ 603,--) op het pensioen van appellant heeft ingehouden dan het bedrag dat het in december 2006 aan Cvz als inhouding had doorgegeven (€ 67,24). Pas in november 2007 heeft het pensioenfonds het juiste bedrag van de inhoudingen in 2006 aan Cvz doorgegeven. Nu Cvz pas in bezwaar de beschikking kreeg over de juiste gegevens van het pensioenfonds, kan niet gezegd worden dat de oorspronkelijke voorlopige jaarafrekening 2006 onrechtmatig was. Voorts heeft Cvz betoogd dat de systematiek van de Regeling voorziet in een voorlopige en een definitieve vaststelling, wat met zich brengt dat op basis van latere, meer volledige gegevens een voorlopige vaststelling door middel van een definitieve vaststelling kan worden herzien, zodat een dergelijke herziening niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank onderschrijft de argumentatie van Cvz en overweegt voorts dat volgens de toelichting op de Regeling (Stcr. 13 april 2007, nr. 72, p. 15) de regelgever er rekening mee heeft gehouden dat bij de vaststelling van de voorlopige jaarafrekening, wegens het niet tijdig aan Cvz beschikbaar stellen van de juiste gegevens door uitkeringsinstanties, gebruik wordt gemaakt van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat Cvz binnen de systematiek van de voorlopige jaarafrekening mocht afgaan op de onvolledige informatie van het pensioenfonds, die op het moment van het nemen van het besluit van 3 mei 2007 beschikbaar was. Cvz heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het herroepen van het besluit van 3 mei 2007 niet het gevolg is van een aan Cvz te wijten onrechtmatigheid.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat Cvz de voorlopige afrekening Zvw 2006 te vroeg heeft opgemaakt en daardoor een foutieve aanslag heeft opgelegd. Het pensioenfonds heeft, net als veel andere pensioenfondsen, als gevolg van foute instructies van Cvz foutieve jaaropgaven verstrekt.
3.2. Cvz heeft in hoger beroep gepersisteerd bij het in het bestreden besluit neergelegde standpunt. Cvz heeft een afschrift van de Handleiding Broninhouders 2006 van juli 2006 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bestaat recht op vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2. Nu het besluit van 3 mei 2007 is herroepen, dient dit als een onrechtmatig besluit te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad is bij een inhoudelijk onjuist primair besluit de verwijtbaarheid van het bestuursorgaan een gegeven, tenzij het aan betrokkene is te wijten dat dit onrechtmatige primaire besluit is afgegeven. Van dit laatste is geen sprake, nu Cvz appellant niet gevraagd heeft om gegevens over de op het pensioen en de AOW ingehouden bijdragen aan te dragen en ook anderszins appellant niet gehouden is deze gegevens aan Cvz te verstrekken.
4.3. Het beroep van Cvz op de systematiek van de regelgeving, die voorziet in een voorlopige en een definitieve vaststelling van het verschil tussen verschuldigde en ingehouden bijdragen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zvw, kan niet slagen. De herroepen voorlopige vaststelling van 3 mei 2007 is immers niet vervangen door een definitieve vaststelling, maar door wederom een voorlopige vaststelling.
4.4. Ook het feit dat Cvz voor de aanlevering van juiste gegevens afhankelijk is van derden, zoals in dit geval van het pensioenfonds, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Op Cvz rust op grond van artikel 3:2 van de Awb de plicht om de voor het besluit vereiste (juiste) gegevens te vergaren. Cvz heeft dit zodanig georganiseerd, dat de benodigde gegevens elektronisch door uitkeringsinstanties en pensioenfondsen worden aangeleverd zonder enige controle van Cvz op de juistheid van de gegevens. Indien de aangeleverde gegevens niet juist blijken, ligt dit in de risicosfeer van Cvz en is de onrechtmatigheid van het daarop berustende besluit Cvz te verwijten.
4.5. De Raad concludeert dat Cvz de weigering om de door appellant gevraagde kosten te vergoeden onjuist gemotiveerd heeft, zodat het besluit van 4 januari 2008, voor zover het deze weigering betreft, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit geheel in stand is gelaten, komt voor vernietiging in aanmerking. Nu niet is gebleken van andere beletselen voor toekenning van de vergoeding van de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, zal de Raad Cvz op grond van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 7:15 van de Awb veroordelen in de kosten van het bezwaar tot een bedrag van € 161,--.
4.6. De Raad ziet tevens aanleiding Cvz te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 4 januari 2008, voor zover daarbij is geweigerd de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden;
Veroordeelt Cvz in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt tot een bedrag van € 161,--;
Veroordeelt Cvz in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat Cvz het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.