ECLI:NL:CRVB:2010:BM3563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5265 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van verblijfsduur en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op 12 oktober 1985 in Azerbeidzjan is geboren en in 1999 met haar ouders naar Nederland is gekomen. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) op 14 juni 2006, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong, omdat zij niet gedurende zes jaar voor haar zeventiende verjaardag in Nederland had gewoond. Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de bij aanvang van de verzekering bestaande arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij als vluchteling erkend had moeten worden en dat haar asielaanvraag nooit inhoudelijk is beoordeeld. Appellante heeft aangevoerd dat de strikte toepassing van de beleidsregels onevenredig is in haar situatie en dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid af te wijken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet onder de uitzonderingssituaties valt die in de Wajong zijn neergelegd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

De Raad heeft bevestigd dat de beleidsregels redelijk zijn en dat appellante niet kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat haar asielaanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen zijn om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2010.

Uitspraak

08/5265 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 juli 2008, 07/1054 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2010. Appellante is hierbij in persoon verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van Asperen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 12 oktober 1985 geboren te Azerbeidzjan. Op 1 december 1999 is zij met haar ouders en broer naar Nederland gekomen en is mede namens appellante asiel aangevraagd. Na drie jaar is aan appellante op grond van tijdsverloop in de asielprocedure een verblijfsvergunning regulier toegekend, geldig van 7 december 2002 tot 7 december 2007.
1.2. Op 14 juni 2006 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Uit medisch en arbeidskundig onderzoek is vervolgens gebleken dat appellante sedert haar kindertijd volledig arbeidsongeschikt is te achten.
1.3. Bij besluit van 16 januari 2007 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat aan haar geen Wajong-uitkering wordt toegekend omdat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid de bij aanvang van de verzekering bestaande arbeidsongeschiktheid blijvend en geheel buiten aanmerking te laten. Overwogen is dat appellante niet onder de in de Wajong neergelegde uitzonderingssituatie valt omdat zij niet gedurende zes jaar onmiddellijk voorafgaande aan haar zeventiende verjaardag in Nederland heeft gewoond.
1.4. Bij besluit van 19 september 2007 is het tegen het besluit van 16 januari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellante ook niet voldoet aan de in het beleid (het Besluit buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid, WAO, WAZ en Wajong, Stcrt. 2004, 115, hierna: het Besluit) opgenomen voorwaarden waaronder een jonggehandicapte voor een Wajong-uitkering in aanmerking kan komen indien hij niet gedurende zes jaren voor zijn zeventiende verjaardag ingezetene van Nederland is geweest, in het bijzonder de voorwaarde dat de jonggehandicapte als vluchteling tot Nederland is toegelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante herhaald dat zij in 1999 om politieke en om medische redenen uit Azerbeidzjan naar Nederland is gevlucht. Appellante had als vluchteling moeten worden erkend, maar op haar asielaanvraag is nooit een inhoudelijke beslissing genomen omdat aan haar wegens tijdsverloop een vergunning regulier is toegekend. Doorprocederen voor een verblijfsvergunning asiel zou geen zin hebben gehad vanwege het ontbreken van procesbelang. Gezien de bijzondere omstandigheden van haar geval is namens appellante voorts betoogd dat het onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om de beleidsregels strikt toe te passen. Ter zitting is namens appellante nog een beroep gedaan op de ook in het beleid neergelegde uitzondering voor gezinshereniging. Namens appellante is hierbij betoogd dat zij weliswaar niet naar Nederland is gekomen om zich bij haar ouders en broer te voegen, maar dat gezien de bedoeling van het beleid, de vestiging in Nederland tegelijkertijd met haar ouders ook onder de in het beleid weergegeven uitzonderingssituatie voor gezinshereniging moet worden gebracht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, van de Wajong kan het Uwv met betrekking tot de uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking laten de gehele arbeidsongeschiktheid die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd. Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wajong blijft het eerste lid buiten toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte indien hij op de dag dat hij ingezetene werd jonger was dan 17 jaar en hij gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest.
4.2. In afwijking van artikel 10, eerste lid, van de Wajong is in artikel 3, tweede lid van het Besluit bepaald dat bedoelde arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking wordt gelaten voor de duur van zes jaar, te rekenen vanaf de vestiging in Nederland, indien de jonggehandicapte voorafgaand aan de dag waarop hij 17 jaar wordt:
a. zich in Nederland heeft gevestigd in het kader van gezinshereniging;
b. als vluchteling tot Nederland is toegelaten; of
c. naar Nederland is teruggekeerd nadat hij tijdelijk buiten Nederland heeft gewoond.
Voorts zijn voor de toepassing van het tweede lid onder a en c nog nadere voorwaarden gesteld.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet voldoet aan de in artikel 10, derde lid, van de Wajong genoemde voorwaarde. Ook verschillen partijen er niet over van mening dat appellante niet valt onder de hiervoor onder b en c weergegeven categorieën van vroeggehandicapten aan wie onder de daarin genoemde voorwaarden geen uitkering kan worden geweigerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen om ten gunste van appellante van dit beleid af te wijken als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb dan wel appellante aan te merken als vallend binnen de categorie genoemd onder a.
4.4. De Raad stelt voorop dat hij reeds in vaste jurisprudentie heeft overwogen dat de onderhavige beleidsregels in beginsel zijn gelegen binnen de grenzen van een redelijke beleidstoepassing. De Raad kan vervolgens appellante niet volgen in haar betoog dat haar situatie beoordeeld moet worden in het kader van gezinshereniging. Van gezinshereniging zoals bedoeld in de beleidsregels is geen sprake, waarbij voorts nog kan worden opgemerkt dat ook aan de in het beleid neergelegde aanvullende voorwaarden voor de toepassing van die categorie niet is voldaan. Hoewel de Raad niet voorbij gaat aan de moeilijke situatie waarin appellante zich bevindt, ziet de Raad in de door appellante naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden geen grond voor het Uwv om van zijn beleidsregels af te wijken. De omstandigheid dat de asielaanvraag van appellante niet inhoudelijk is beoordeeld omdat haar een verblijfsvergunning regulier is toegekend kan ook naar het oordeel van de Raad niet leiden tot het oordeel dat appellante – niet zijnde een toegelaten vluchteling – onder de uitzonderingscategorieën van het beleid zou moeten worden gebracht dan wel dat het Uwv ten gunste van appellante van zijn beleid had behoren af te wijken. Van een onevenredigheid in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen is de Raad niet gebleken. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank dienaangaande waarin tot uitdrukking is gebracht dat de beleidsregels zijn bedoeld om vreemdelingen voor wie het ten gevolge van het vluchtelingenschap noodzakelijk is banden met de Nederlandse samenleving aan te gaan niet ongunstiger te behandelen dan degenen die op grond van artikel 10 van de Wajong voor begunstiging in aanmerking komen. De Raad heeft overigens in de betreffende vreemdelingenjurisprudentie geen steun gevonden voor het betoog van appellante dat de haar toegekende verblijfsvergunning regulier haar bij voortzetting van de asielprocedure zou zijn tegengeworpen wegens het vervallen van procesbelang, nu zij een concreet belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar asielaanvraag had kunnen aantonen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
TM