ECLI:NL:CRVB:2010:BM3534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-269 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WW-dagloonberekening na herrekeningen en niet opgenomen vakantie-uren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om herziening van de WW-dagloonberekening. Appellant, die een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had het Uwv verzocht om zijn dagloon te herzien op basis van niet opgenomen vakantie-uren en nabetalingen als gevolg van herrekeningen van zijn loon. Het Uwv had eerder, op 14 juli 2006, een uitkering toegekend, berekend naar een dagloon van € 82,05. Na het verzoek om herziening, dat was ingediend met salarisstroken, heeft het Uwv het verzoek afgewezen, wat door de rechtbank Almelo werd bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon liep van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. De Raad oordeelde dat de loonbetalingen die in geding waren, na afloop van deze referteperiode waren verricht en dat deze betalingen niet als vorderbaar loon konden worden beschouwd. Appellant had aangevoerd dat hij zijn werkgever had verzocht om uitbetaling van de niet opgenomen vakantie-uren, maar de Raad oordeelde dat dit loon niet in de referteperiode vorderbaar was geworden. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv het WW-dagloon op juiste wijze had berekend.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en de leden C. van Viegen en J.F. Bandringa, in aanwezigheid van griffier R.L.G. Boot.

Uitspraak

09/269 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 5 december 2008, 07/168 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 22 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop een schriftelijke reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.H. Harbers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 14 juli 2006 heeft het Uwv appellant met ingang van 19 juni 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 82,05.
1.2. Appellant heeft het Uwv verzocht om herziening van het besluit van 14 juli 2006, onder overlegging van salarisstroken die volgens appellant alsnog dienden te worden betrokken bij de vaststelling van het dagloon. Deze betalingen betreffen niet opgenomen vakantie-uren (uitbetaald in juli 2006) en herrekeningen van het loon vanaf april en januari 2006 (respectievelijk uitbetaald in augustus en september 2006).
1.3. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv het verzoek om herziening afgewezen. Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard, met dien verstande dat het Uwv een rekenfout heeft hersteld en het dagloon heeft vastgesteld op € 82,09. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat het door appellant opgevoerde loon is betaald na afloop van de hier van toepassing zijnde referteperiode.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Het Uwv heeft bepleit dat het oordeel van de rechtbank wordt gevolgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van belang zijnde bepalingen van de WW en het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Met betrekking tot de omvang van het geschil overweegt de Raad in de eerste plaats dat partijen het erover eens zijn dat de voor de berekening van het dagloon van belang zijnde referteperiode loopt van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. Verder staat vast dat de in geding zijnde loonbetalingen zijn verricht na afloop van de referteperiode. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het hier niet gaat om loon dat in de referteperiode vorderbaar is geworden, zodat dit loon niet met toepassing van artikel 2, vierde lid, van het Besluit bij de berekening van het dagloon kan worden betrokken.
4.2. Anders dan appellant stelt, kan de uitbetaling van loon ter zake van niet opgenomen vakantie-uren niet als overwerk worden beschouwd. De feitelijke gang van zaken was aldus, dat na de beëindiging van de dienstbetrekking is vastgesteld hoeveel vakantie-uren appellant niet had opgenomen. Daarvan uitgaande kon de exacte omvang van de hieruit voortvloeiende loonaanspraak ook pas aan het einde van de dienstbetrekking worden bepaald. Het hier aan de orde zijnde bedrag kan reeds hierom niet al in zijn geheel in het refertejaar opvorderbaar zijn geworden. Appellant heeft aangevoerd dat hij, onder meer op 25 april 2006, de werkgever heeft verzocht om tot uitbetaling van tot dan toe niet opgenomen vakantie-uren over te gaan. Voor zover appellant meent dat binnen de referteperiode in ieder geval ten dele op basis van de op zijn dienstbetrekking van toepassing zijnde CAO sprake was van vorderbaar loon, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat dit niet is komen vast te staan, aangezien de grondslag van de nabetaling niet geheel duidelijk is geworden. De Raad verwijst kortheidshalve naar de overwegingen onder 3.5.2 en 3.5.3 van de aangevallen uitspraak. De Raad tekent bij het voorgaande aan dat, indien zou moeten worden aangenomen dat hier sprake was van ten dele in de referteperiode vorderbaar loon, namelijk telkens tot het bedrag dat correspondeert met de tot dan toe niet opgenomen vakantie-uren, daarmee nog niet is gegeven dat tevens sprake was van een niet inbare loonaanspraak. Niet is gebleken dat appellant bij zijn werkgever een concrete loonvordering heeft neergelegd en evenmin is gebleken dat bij de werkgever de wil of het financiële vermogen om dat loon te betalen tijdens de referteperiode ontbrak.
4.3. Wat betreft de nabetalingen als gevolg van herrekeningen van het loon vanaf april en januari 2006 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank - en met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen - dat niet is aangetoond dat dit loon reeds in de referteperiode vorderbaar was.
4.4. Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het Uwv het WW-dagloon op juiste wijze heeft berekend door uit te gaan van het daadwerkelijk in de referteperiode door appellant genoten loon, waarvan in dat tijdvak door de werkgever loonopgave is gedaan.
4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2010.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) R.L.G. Boot
AV