ECLI:NL:CRVB:2010:BM3503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5868 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van bezwaar en oplegging van maatregel bij bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een bijstandsuitkering aangevraagd en kreeg deze toegekend, maar met een maatregel van 10% verlaging voor 42 maanden omdat zij te snel op haar vermogen had ingeteerd. Appellante stelde dat haar psychische gesteldheid invloed had op haar beslissing om bezwaar in te trekken tegen de ingangsdatum van de bijstandsverlening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van het bezwaar rechtsgeldig was, omdat appellante haar bezwaar ondubbelzinnig en gemotiveerd had ingetrokken tijdens de hoorzitting. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien, en dat appellante niet had aangetoond dat er geen verwijtbaarheid was voor het te snel in gebruik nemen van haar vermogen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

08/5868 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2008, 08/650 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B. van Dijk, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.M. Geurts, werkzaam bij de gemeente Wijchen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 30 juli 2007 een bijstandsuitkering voor levensonderhoud aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 22 oktober 2007, voor zover van belang, heeft het College aan appellante met ingang van 30 juli 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Tevens heeft het College bij dat besluit een maatregel opgelegd bestaande uit een verlaging van de bijstand van 10% voor de duur van 42 maanden omdat appellante sneller op haar vermogen heeft ingeteerd dan vanuit een oogpunt van de WWB verantwoord wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het College - voor zover van belang - de tegen de maatregel gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Verder is overwogen dat appellante haar bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand tijdens de hoorzitting heeft ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het tegen het besluit van 22 januari 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd voor zover daarbij het ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Appellante stelt dat de intrekking van het bezwaar tegen de ingangsdatum als gevolg van haar psychische gesteldheid geen effect kan sorteren. Zij wenst met haar beroep te bereiken dat haar alsnog bijstand wordt verleend met ingang van 25 mei 2007 en dat de maatregel om dezelfde reden ongedaan wordt gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingangsdatum
4.1. Zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting bezwaarcommissie van 28 november 2007 heeft appellante haar bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand ondubbelzinnig en gemotiveerd ingetrokken.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een bevoegd gedane intrekking van een bezwaar na het verstrijken van de bezwaartermijn niet ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan appellante niet toe te rekenen omstandigheden waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van enige zijde teneinde appellante ertoe te bewegen het bezwaar in te trekken. Evenals de rechtbank is de Raad niet van dergelijke omstandigheden gebleken. Appellante heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij tijdens de hoorzitting niet in staat was haar wil te bepalen. De grief dat uit een oogpunt van zorgvuldigheid de gemachtigde van appellante vooraf nog had moeten worden geconfronteerd met de uitlatingen van appellante ter zake treft geen doel. De gemachtigde heeft bewust geen gehoor gegeven aan de uitnodiging voor de hoorzitting terwijl appellante niets in de weg staat haar bezwaar zonder raadpleging van haar gemachtigde in te trekken. Van een onzorgvuldige besluitvorming kan dan ook niet worden gesproken.
4.3. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een rechtsgeldige intrekking van het bezwaar.
Maatregel
4.4. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ingevolge artikel 8, eerste lid aanhef, en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB.
4.5. Ingevolge artikel 18, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Wijchen (hierna: verordening) wordt een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm indien de belanghebbende op een andere wijze dan door gedragingen als bedoeld in artikel 10 van de verordening tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont, en wel gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoordelijke wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken zou hebben aangewend.
4.6. Ingevolge artikel 6, derde lid, van de verordening kan het College afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
4.7. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat appellante te snel op het vermogen afkomstig uit de verkoop van een woonboerderij in juli 2006 heeft ingeteerd en daarmee een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond.
4.8. Appellante heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat gelet op haar psychische gesteldheid elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt en dat eveneens vanwege die gesteldheid sprake is van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien. In dat kader heeft appellante gewezen op een aanvraagformulier afdeling radiologie van 7 november 2007. De Raad is van oordeel dat dat stuk geen enkel aanknopingspunt bevat ter onderbouwing van de stelling van appellante. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het College gehouden was een maatregel op te leggen. Tegen de hoogte van de maatregel zijn geen grieven aangevoerd zodat de Raad die buiten bespreking zal laten. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd evenmin dringende redenen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van verordening op grond waarvan van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien.
4.9. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de maatregel stand kan houden.
4.10. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J.M. Tason Avila.