ECLI:NL:CRVB:2010:BM3443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en medische grondslag van de beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 april 2010 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 4 december 2007 ingetrokken omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft aangetoond dat de beperkingen van appellant, met name op het gebied van 'inzicht in eigen kunnen', geen belemmering vormen voor het vervullen van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. Appellant had verzocht om een onafhankelijk deskundige, maar de Raad zag geen aanleiding om dit verzoek in te willigen, aangezien er geen twijfel bestond over de vastgestelde medische situatie van appellant. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- en bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 110,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

09/2090 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 maart 2009, 08/2395 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.B. Wits, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 oktober 2007 is de aan appellant eerder per 9 mei 2006 toegekende uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 4 december 2007 (de datum in geding) ingetrokken omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant is primair geschikt geacht voor zijn eigen werk, subsidiair voor functies waarmee hij minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht wordt.
1.2. Het door appellant tegen het besluit van 3 oktober 2007 gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 april 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en zich uitgelaten over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit rust op een juiste medische grondslag, maar dat, omdat het Uwv in beroep de aan de schatting ten grondslag liggende functies heeft gewijzigd, er aanleiding bestaat het bestreden besluit te vernietigen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn door de rechtbank evenwel geheel in stand gelaten.
3.1. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv naar voren gebracht dat geschiktheid voor het eigen werk niet langer wordt aangenomen. Thans ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld en dat de functies waar de schatting op gebaseerd is passend zijn.
3.2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt.
3.2.2. De Raad ziet in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen aanleiding het bestreden besluit in medisch opzicht voor onjuist te houden. De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad overweegt dat in de bezwaarfase door de bezwaarverzekeringsarts psychiater N.J. de Mooij als deskundige is ingeschakeld. Deze deskundige, die onder meer de beschikking heeft gehad over de medische informatie van de appellant behandelend psychiater J.H.B. Zeijpveld, heeft op zorgvuldige wijze een onderzoek ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag gedaan. De Raad acht de conclusies van deze deskundige, die duidelijk zijn beargumenteerd, begrijpelijk en overtuigend. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat De Mooij niet gehouden was de verzekeringsgeneeskundige protocollen toe te passen. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat niet is kunnen blijken dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen niet overeenkomstig de door appellant genoemde protocollen heeft plaatsgevonden. Hierbij tekent de Raad onder verwijzing van zijn uitspraak van 16 september 2009, LJN BJ7873, aan dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen een hulpmiddel zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 april 2008 genoegzaam uiteengezet dat de psychische belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet is overschat. De Raad voegt hier aan toe dat aan het gegeven dat in 2006 door een verzekeringsarts geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn aangenomen in het licht van de expertise van De Mooij geen betekenis kan worden toegekend.
3.2.3. Appellant heeft de Raad verzocht hem door een onafhankelijk deskundige te doen onderzoeken. De Raad ziet echter geen aanleiding dit verzoek in te willigen. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de volledigheid en juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie van appellant per 4 december 2007 en de hieruit per die datum voor hem voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
3.3.1. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad als volgt.
3.3.2. De arbeidsdeskundige heeft een zevental functies geselecteerd. In de beroepsfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige drie van die functies ongeschikt geacht en laten vervallen. De schatting is nader gebaseerd op de functies sorteerder controleur (111340), produktiemedewerker industrie (111180) en huishoudelijk medewerker gebouwen (111334). De Raad is van oordeel dat de rechtbank de gronden van appellant die zien op de geschiktheid van de geduide functies afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn in eerste aanleg ingebrachte rapport van 22 september 2008 genoegzaam uiteengezet dat, gelet op het niveau van de functies, de beperking van appellant op het item “inzicht in eigen kunnen” voor hem geen beletsel behoeft te zijn voor het vervullen van deze functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 15 maart 2010 uiteengezet waarom de belasting van die functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad acht deze toelichting toereikend. Echter, omdat die afdoende arbeidskundige motivering eerst in hoger beroep is gegeven, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-.
4. Uit het vorengaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierrecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) I. Mos.
TM