[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2009, 08/3550 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 april 2010
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Dijk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M. Geurts, werkzaam bij de gemeente Wijchen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 30 juli 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante is vanaf 19 oktober 2007 de toegang tot haar huurwoning ontzegd wegens achterstand in de betaling van huur. Vanaf die datum heeft zij op verschillende adressen verbleven waaronder de crisisopvang te Nijmegen en de afdeling psychiatrie van het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen, welke op 7 januari 2008 is beëindigd. Aan appellante is een lijst verstrekt met opvangadressen waar zij terecht zou kunnen. Vervolgens heeft appellante van 15 januari 2008 tot en met 25 januari 2008 en van 15 februari 2008 tot en met 17 februari 2008 in een bed & breakfast te Gennep verbleven en van 31 januari 2008 tot en met 14 februari 2008 in hotel De Kroon te Gennep.
1.2. Appellante heeft op 18 februari 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de door haar gemaakte en de nog te maken kosten voor de overnachtingen in de bed & breakfast, hotel De Kroon en bungalowpark De Groene Heuvels.
1.3. Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen.
1.4. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit 25 februari 2008 ongegrond verklaard, op de grond dat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de WWB, omdat geen gebruik is gemaakt van een zo voordelig mogelijke adequate voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 24 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Met de rechtbank en het College is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De Raad wijst er in dit verband op dat er voor appellante andere opvangmogelijkheden aanwezig waren, gelet op de door het Radboud Ziekenhuis aan appellante verstrekte lijst met adressen waar zij terecht zou kunnen. Appellante stelt dat zij deze adressen telefonisch heeft benaderd en dat dit niet tot resultaat heeft geleid, doch deze stelling is niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Wat betreft de kosten voor de bed & breakfast en hotel De Kroon komt daar nog bij dat appellante zonder voorafgaand overleg met het College deze overnachtingsmogelijkheden heeft betrokken en zij de aanvraag om bijzondere bijstand eerst heeft ingediend na beëindiging van het verblijf, waardoor het College de mogelijkheid is ontnomen om te onderzoeken of er goedkopere alternatieven mogelijk zijn geweest die uit een oogpunt van bijstandsverlening passend waren. Daarmee heeft appellante tevens een financieel risico genomen, waarvan de gevolgen naar het oordeel van de Raad voor haar rekening dienen te komen. Niet gebleken noch gesteld is dat appellante niet in staat zou zijn geweest vooraf met het College (telefonisch) contact op te nemen om te overleggen over alternatieve verblijfsmogelijkheden.
4.3. Het beroep van appellante op artikel 16, eerste lid, van de WWB slaagt niet omdat appellante aan artikel 16, eerste lid, van de WWB geen aanspraak op bijzondere bijstand kan ontlenen. Op grond van deze bepaling kan het college, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van paragraaf 2.2 van de WWB, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. De Raad stelt vast dat appellante behoort tot de personenkring van de WWB, zoals omschreven in artikel 11 van de WWB, en dat zij niet op grond van het bepaalde in artikel 13 of artikel 15 van de WWB is uitgesloten van het recht op bijstand. Derhalve kan appellante niet worden aangemerkt als een persoon die geen recht op bijstand heeft als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, zodat die bepaling in haar situatie toepassing mist.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor de door appellante gevraagde schadevergoeding bestaat, gelet op het voorgaande, geen ruimte. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.