ECLI:NL:CRVB:2010:BM3150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4665 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar AOW-pensioen herziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 juli 2009 het bezwaar van appellant tegen de herziening van zijn AOW-pensioen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant ontving een AOW-pensioen voor alleenstaanden, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit pensioen per februari 2001 herzien naar de norm voor gehuwden, omdat appellant in januari 2001 een gezamenlijke huishouding was gaan voeren. In augustus 2008 werd appellant opnieuw een pensioen voor alleenstaanden toegekend, maar de Svb kondigde aan een bedrag van € 27.149,33 aan teveel verleend pensioen terug te vorderen. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering en tegen de herziening van het pensioen, maar de Svb verklaarde het bezwaar tegen de herziening ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat appellant zijn bezwaar tegen de herziening van het pensioen pas op 14 oktober 2008 had ingediend, en dus buiten de wettelijke bezwaartermijn. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de kennisgeving van de Svb onduidelijk was en dat er sprake was van door de Svb opgewekt vertrouwen dat hij tijdig bezwaar kon maken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb in haar communicatie duidelijk was over de bezwaarmogelijkheden en dat er geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 april 2010.

Uitspraak

09/4665 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2009, 09/333 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 27 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.L. Gijzen, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van februari 2001 herzien en vastgesteld naar de norm voor een gehuwde. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant in januari 2001 een gezamenlijke huishouding met een andere persoon is gaan voeren. Bij besluit van de Svb van gelijke datum is aan appellant met ingang van augustus 2008 weer een pensioen toegekend voor een alleenstaande. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de Svb appellant bericht van plan te zijn een bedrag van € 27.149,33 aan teveel verleend pensioen van hem terug te vorderen.
1.3. Bij brief van 16 september 2008 heeft mr. Gijzen namens appellant bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde terugvordering. Daarbij is tevens verzocht om toezending van de stukken die betrekking hebben op het voornemen tot terugvordering. De Svb heeft bij brief van 29 september 2008 aan dat verzoek voldaan. Op 14 oktober 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 augustus 2008 tot herziening van het AOW-pensioen vanaf februari 2001.
1.4. Bij besluit van 18 december 2008 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2008 tot herziening van het AOW-pensioen vanaf februari 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 december 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het onder 1.4 bedoelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet eerder dan op 14 oktober 2008 - en derhalve buiten de wettelijke bezwaartermijn - bezwaar heeft gemaakt tegen het herzieningsbesluit. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken beroepsgronden tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De Svb heeft in het verweerschrift aangegeven zich te kunnen verenigen met de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de tekst van de hier van belang zijnde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van appellant van 16 september 2008, gelet op de daarin gebezigde bewoordingen, alleen betrekking heeft op de aankondiging van de terugvordering, en dat appellant niet eerder dan op 14 oktober 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen de herziening van het AOW-pensioen.
Niet in geschil is dat het bezwaar van 14 oktober 2008 na afloop van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend.
4.2. Anders dan appellant kan de Raad zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat zich hier niet de situatie voordoet waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.2.1. Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat sprake is van een ondoorzichtige en onduidelijke kennisgeving door de Svb van het herzieningsbesluit, nu op dezelfde datum drie besluiten zijn genomen en het in geding zijnde herzieningsbesluit was gevoegd achter de brief waarin de aankondiging tot terugvordering was vervat. De Raad ziet hierin evenals de rechtbank geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In de drie brieven van de Svb van 29 augustus 2008 is telkens duidelijk vermeld wat het onderwerp van deze brieven is en welke bezwaarmogelijkheden voorhanden zijn. Verder wijst de Raad er op dat in de eerste zin van de brief waarmee de terugvordering werd aangekondigd het volgende is vermeld: ”In de bijgevoegde brief kunt u lezen dat uw recht op AOW-pensioen is gewijzigd”.
4.2.2. Tevens heeft appellant zich beroepen op door de Svb opgewekt vertrouwen. Daartoe heeft appellant er op gewezen dat zijn gemachtigde op 14 oktober 2008 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van de Sociale verzekeringsbank, waarbij van die zijde is meegedeeld dat alsnog bezwaar tegen het herzieningsbesluit kon worden ingediend onder vermelding van de reden van de termijnoverschrijding. Verder stelt appellant in dit verband dat uit de brief van de Svb van 16 oktober 2008 blijkt dat de Svb de brief van zijn gemachtigde van 16 september 2008 heeft aangemerkt als een pro forma bezwaar tegen de herziening van het pensioen en dat de Svb vervolgens de gelegenheid heeft geboden aanvullende gronden in te dienen. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken kan evenwel niet worden afgeleid dat de Svb al gedurende de loop van de bezwaartermijn betreffende het herzieningsbesluit bij appellant of diens gemachtigde het vertrouwen heeft gewekt dat tegen dat besluit tijdig bezwaar was gemaakt. Dat de Svb in het besluit op bezwaar de termijnoverschrijding niet aan appellant heeft tegengeworpen, doet voorts niet af aan de - ambtshalve - bevoegdheid van de rechtbank om de ontvankelijkheid van het bezwaar te onderzoeken.
4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt - voor zover deze is aangevochten - voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.
(get.) C. van Vliegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
JL