[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 augustus 2009, 08/3094 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2010
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 13 november 2009 zijn de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers heeft gerapporteerd op 4 februari 2010.
Namens appellant zijn bij brief van 4 maart 2010 nadere medische stukken overgelegd, waaronder een rapport van 26 februari 2010 van R.W. Jessurun, psychiater. Het Uwv heeft hierop gereageerd middels inzending van de rapportage van 10 maart 2010 van bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2010. Namens appellant is verschenen mr. Van Es, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor.
1.1. Appellant is op 24 november 2005 uitgevallen wegens hartklachten voor zijn werkzaamheden als tomatenplukker. In juli 2006 is appellant geopereerd aan zijn hart. In het kader van de aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de arts S. Ait onderzoek gedaan. Deze arts heeft overleg gehad met bedrijfsarts S.S.R. Resopawiro, informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater K. Kasi en informatie ontvangen van cardioloog J.W.J. van Wesemael. De arts Ait heeft op 6 december 2007 een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
1.2. Na functieselectie heeft de arbeidsdeskundige M.J.J. Hustings berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid 10% bedraagt.
1.3. Bij primair besluit van 24 december 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 december 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4. In de bezwaarfase is gerapporteerd door de arts Ait, door bezwaarverzekeringsarts Blanker en bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe, waarna bij besluit van 20 maart 2008 het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, tegen het besluit van 20 maart 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vanwege het Uwv niet onzorgvuldig geoordeeld en heeft zich kunnen vinden in de daarop gebaseerde conclusies. Terecht is geen urenbeperking aangenomen, aldus de rechtbank.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies passen binnen de opgestelde FML en dat afdoende is gemotiveerd dat, voor zover er sprake is van zogenoemde signaleringen bij de functiebeschrijvingen, deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant.
3.1. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat hij zeer beperkt belastbaar is met arbeid en duurzaam arbeidsongeschikt dient te worden geacht. Appellant heeft last van nierstenen en de hartklachten leiden tot forse vermoeidheid. De behandelend psychiater Jessurun meldt een recidiverende depressieve stoornis, ernstig van aard, met angstneurotische en somatische klachten bij afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Ten slotte zijn de gemarkeerde overschrijdingen ten aanzien van de belastbaarheid niet afdoende gemotiveerd, aldus appellant.
3.2. Het Uwv heeft zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is niet kunnen blijken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op basis waarvan het bestreden besluit is genomen, niet zorgvuldig of niet volledig is geweest dan wel heeft geleid tot conclusies die niet juist zijn. De voorhanden informatie afkomstig van de behandelend sector is bezien en in de overwegingen betrokken. Hoewel psychiater Jessurun een andere diagnose stelt dan psychiater Kasi, naast een lagere GAF-score, stelt ook Jessurun dat (slechts) sprake is van een gradueel verschil in hun beider weging. Daarbij komt dat Jessurun, bij wie appellant eerst met ingang van 27 mei 2008 in behandeling is, spreekt van verslechtering van de toestand van appellant. De Raad ziet om die reden geen aanknopingspunten de weging van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding door het Uwv, onjuist te achten.
4.2. Bezwaararbeidsdeskundigen Pompe en Veugelaers hebben in hun rapporten van respectievelijk 14 maart 2008 en 25 november 2008 een toelichting gegeven op de markeringen die het CBBS-systeem geeft bij de beschrijving van de belasting van de geduide functies ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. Bezwaarverzekeringsarts Blanker heeft het rapport van 14 maart 2008 van Pompe medeondertekend. De Raad acht de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit daarmee voldoende toegelicht en inzichtelijk gemaakt. De Raad laat daar of een van de geduide functies (schoonmaker, sbc-code 111334) voor appellant toch ongeschikt moet worden geacht nu daarin meer of langer moet worden gestaan dan volgens de FML maximaal mogelijk moet worden geacht, nu het laten vervallen van die functie voor de uitkomst van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, geen gevolg heeft.
4.3. Gelet op het overwogene onder 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010.