[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 november 2008, 08/885(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2010
Namens appellant heeft mr. A. Reitsma, werkzaam bij CNV Hout en Bouw, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 27 januari 2010, waar partijen - het Uwv met bericht - niet zijn verschenen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1954, ontving sedert 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Ter uitvoering van artikel 34, vierde lid, van de WAO, zoals dat destijds luidde, heeft in november 2006 en januari 2007 onderzoek plaatsgevonden in het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB). Op grond van de resultaten van deze herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2007 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 23 maart 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit op bezwaar van 17 december 2007 heeft het Uwv, gelet op het Regeerakkoord en de leeftijd van appellant, het door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 22 januari 2007 ingetrokken.
1.3. Ter uitvoering van artikel 34, vijfde lid, van de WAO heeft in november en december 2007 een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 22 februari 2007 aan de hand van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat gold tot 1 oktober 2004 (oSB). Bij besluit van (eveneens) 17 december 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 februari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 maart 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat de garantie van artikel 34, zesde lid, van de WAO in het geval van appellant niet van toepassing is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant tegen het bestreden besluit geen medische en/of arbeidskundige gronden heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. Op grond van deze bepalingen heeft het Uwv appellant alsnog beoordeeld aan de hand van het oSB-criterium. Artikel 34, zesde lid, van de WAO mist naar het oordeel van de rechtbank in het geval van appellant toepassing.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO op 21 februari 2007 80 tot 100% was en dat deze gelet op artikel 34, zesde lid, van de WAO ten gevolge van een ambtshalve herbeoordeling niet op een lager percentage mag worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 34, vierde, vijfde en zesde lid, van de WAO, is het volgende bepaald:
“4. Onverminderd het in deze wet ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing is op bepaalde groepen van personen.
5. Ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 maar voor 2 juli 1959 zijn geboren en die voor 22 februari 2007 op grond van het vierde lid zijn herbeoordeeld, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezien of er per 22 februari 2007 in verband met een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening, heropening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De eerste zin is niet van toepassing op personen die op 22 februari 2007 reeds in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse zijn ingedeeld.
6. Op grond van de beoordeling, bedoeld in het vijfde lid, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van de persoon, bedoeld in het vijfde lid, die niet heeft verzocht om een nieuwe medische beoordeling, niet lager vastgesteld dan de mate van arbeidsongeschiktheid die voor die persoon gold op 21 februari 2007.”
4.2. De Raad overweegt dat artikel 34, vijfde lid, eerste volzin, van de WAO een verplichting inhoudt voor het Uwv om tot herbeoordeling over te gaan van de mate van arbeidsongeschiktheid van de in die volzin omschreven groep van verzekerden. De laatste volzin van dat artikellid maakt een uitzondering op die verplichting. Indien een verzekerde op 22 februari 2007 reeds in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld, is het Uwv niet meer gehouden om tot herbeoordeling van de mate van diens arbeidsongeschiktheid over te gaan. De Raad overweegt verder dat het zesde lid van artikel 34 van de WAO alleen van toepassing is in het geval de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde per 22 februari 2007 afneemt op grond van een op basis van artikel 34, vijfde lid, van de WAO verrichte beoordeling.
4.3. De Raad stelt vast dat tussen partijen slechts in geschil is de toepassing van artikel 34, zesde lid, van de WAO.
4.4. De Raad constateert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant tot 23 maart 2007 was vastgesteld op 80 tot 100% en dat deze vaststelling was gebaseerd op het oSB-criterium. De Raad constateert verder dat het Uwv na aanvankelijk de arbeidsongeschiktheid van appellant te hebben herbeoordeeld aan de hand van het aSB-criterium ter uitvoering van artikel 34, vierde lid, van de WAO, bij besluit op bezwaar van 17 december 2007 die herbeoordeling ongedaan heeft gemaakt door intrekking van het besluit van 22 januari 2007 om vervolgens de WAO-uitkering van appellant per 23 maart 2007 ongewijzigd voort te zetten naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, gebaseerd op het oSB-criterium. Naar het oordeel van de Raad betekent het terugkomen op de herbeoordeling op grond van het aSB-criterium en het laten herleven van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsgeschiktheid van 80 tot 100% op grond van het oSB-criterium, dat de situatie van appellant inhoudelijk overeenkomt met die van een verzekerde die niet op grond van het aSB is herbeoordeeld. Hieruit volgt dat het vijfde en zesde lid van artikel 34 van de WAO in het onderhavige geding toepassing missen. Ter voorlichting van appellant tekent de Raad hierbij aan dat in artikel 23 van de WAO de bevoegdheid voor het Uwv is neergelegd om – kort gezegd – zo vaak hij dat nodig oordeelt degene die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op te roepen in verband met de aanspraak op die uitkering.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.