ECLI:NL:CRVB:2010:BM2947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4840 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 13 maart 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een heronderzoek werd appellante opgeroepen om op 1 februari 2007 een aantal gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften van de afgelopen twee maanden. Het College heeft op 1 februari 2007 het recht op bijstand van appellante opgeschort, omdat zij niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. Vervolgens heeft het College op 23 februari 2007 de bijstand ingetrokken, omdat appellante het verzuim niet had hersteld binnen de gestelde termijn.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het College terecht de bijstand heeft opgeschort en ingetrokken. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het College niet had mogen vragen om gegevens van haar stichting, omdat zij als privépersoon en als bestuurslid van de stichting moet worden onderscheiden. De Raad voor de Rechtspraak heeft deze argumenten van appellante verworpen. De Raad oordeelt dat appellante de gevraagde gegevens verwijtbaar niet heeft verstrekt en dat het College bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

08/4840 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2008, 07/2994 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 09/1619 WWB, plaatsgevonden op 16 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door [M.]. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreider overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante ontving sinds 13 maart 2000 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. In het kader van een heronderzoek is appellante bij brief van 18 januari 2007 opgeroepen voor een gesprek op 1 februari 2007. Daarbij is verzocht een aantal concreet aangeduide gegevens mee te nemen.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2007 heeft het College met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van diezelfde datum opgeschort op de grond dat appellante niet alle gegevens heeft overgelegd waarom door het College was gevraagd. Appellante is bij dat besluit in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en is in verband daarmee opgeroepen voor een gesprek op 22 februari 2007. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 23 februari 2007 heeft het College met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 1 februari 2007 ingetrokken, omdat appellante niet binnen de haar geboden termijn het verzuim heeft hersteld. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.5. Bij besluit van 12 juni 2007, zoals aangevuld bij besluit van 2 april 2008, heeft het College de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 1 februari 2007 en 23 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 juni 2007, zoals aangevuld bij besluit van 2 april 2008, ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het College, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens, dan wel gevraagde bewijsstukken, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het College mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het College na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2. Appellante is bij brief van 18 januari 2007 onder meer gevraagd om alle afschriften van haar bankrekeningen van de voorafgaande twee maanden over te leggen alsmede alle afschriften van de zakelijke rekening met de tenaamstelling Stichting STOP (hierna: stichting). Appellante vormt als enige het bestuur van deze stichting. Tijdens het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007 heeft appellante weliswaar de gevraagde afschriften van haar privérekeningen overgelegd, maar daarbij zijn de saldi onleesbaar gemaakt. Van de zakelijke rekening van de stichting heeft appellante geen afschriften overgelegd.
4.3. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 januari 2008, LJN BC5119, in een eerder geschil tussen partijen reeds heeft overwogen zijn afschriften van de rekening van de stichting, aan te merken als gegevens die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand van appellante. De bij het besluit van 1 februari 2007 aan appellante opgelegde verplichting om deze afschriften over te leggen is naar het oordeel van de Raad dan ook terecht opgelegd. Dat laatste geldt ook voor de verplichting de volledige bankafschriften van de privérekening over de afgelopen twee maanden over te leggen.
4.4. Niet in geschil is dat appellante de beschikking had over de gevraagde gegevens en dat zij deze kon verstrekken. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het haar niet kan worden verweten dat zij de gevraagde gegevens niet dan wel onvolledig heeft verstrekt. Hiertoe heeft appellante allereerst aangevoerd dat het College onderscheid had moeten maken tussen appellante als privépersoon en appellante in de hoedanigheid van enig bestuurslid van de stichting. Omdat het College aan appellante in de hoedanigheid van privépersoon gegevens heeft gevraagd die betrekking hebben op de stichting, heeft appellante naar haar oordeel mogen weigeren die informatie te verstrekken. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij er geen vertrouwen in heeft dat het College zorgvuldig omgaat met de gevraagde gegevens van de stichting door het prijsgeven van die gegevens zodat de stichting benadeeld zou kunnen worden.
4.5. De Raad volgt appellante niet in haar standpunt. Dat appellante is gevraagd om zowel persoonlijke gegevens als gegevens van de stichting te verstrekken, houdt verband met de omstandigheid dat appellante enig bestuurslid is van de stichting. Appellantes opvatting over haar functioneren als enig bestuurslid van de stichting vormt geen steekhoudend argument om de gevraagde gegevens niet te verstrekken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante de gevraagde gegevens verwijtbaar niet heeft verstrekt, zodat het College bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2007 op te schorten. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn ter zake gegeven bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Nu voorts is gebleken dat appellante niet binnen de door het College gestelde termijn het verzuim heeft hersteld, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Het College was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 1 februari 2007 in te trekken. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
KR