ECLI:NL:CRVB:2010:BM2429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4784 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies voor appellante met medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1988 vanwege polsklachten niet meer kan werken. Aan haar was een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, het Uwv heeft in 2006 de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, wat appellante niet accepteert. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam.

De Raad heeft vastgesteld dat de geduide functies voor appellante medisch geschikt zijn, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De onderbouwing hiervoor is te vinden in verschillende medische rapporten, waaronder die van psychiater dr. R.V. Schwarz en revalidatiearts W.C.G. Blanken. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat appellante in staat is om 40 uur per week te werken, ondanks haar klachten. De Raad heeft de rapporten als zorgvuldig en consistent gemotiveerd beoordeeld.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat haar gezondheidstoestand niet toelaat om voltijds te werken en heeft verwezen naar een verklaring van psychiater D. Balraadsjing. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de deskundigen en heeft geconcludeerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.

De uitspraak is gedaan op 21 april 2010, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

09/4784 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2009, 07/61 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 18 januari 2010 een stuk ingezonden, waarop door het Uwv onder verwijzing naar een medisch rapport is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010. Namens appellante is verschenen mr. E. Wolter, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 18 oktober 1988 vanwege polsklachten haar werkzaamheden als cateringmedewerkster gestaakt. Aan appellante is in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellante is nadien bekend geraakt met psychische problematiek en klachten van het botspierstelsel. De WAO-uitkering van appellante werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 19 juni 2006, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 24 november 2006 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante ingaande 15 augustus 2006 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante ten gevolge van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en hypertensie beperkt is in haar belastbaarheid en gemiddeld 40 uur per week kan werken. Het verlies aan verdiencapaciteit is door het Uwv op grond van een theoretische schatting berekend op 48,95%.
2.1. Appellante heeft in beroep betoogd dat haar gezondheidstoestand ten tijde in geding zodanig was dat zij niet voltijds en duurzaam arbeid kon verrichten. Het Uwv heeft naar de mening van appellante ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling verscheidene medische stukken in het geding gebracht. Verder acht appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt voor haar.
2.2. In de beroepsprocedure heeft de rechtbank achtereenvolgens de psychiater dr. R.V. Schwarz en de revalidatiearts W.C.G. Blanken benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Bij rapport van 2 december 2007 heeft Schwarz aan de rechtbank gerapporteerd dat er bij appellante ten tijde in geding sprake was van een dysthyme stoornis, die stabiel en partieel in remissie was alsmede een pijnstoornis. De psychiater vermeldde dat appellante vanuit psychiatrisch oogpunt slechts lichte beperkingen had en 40 uur per week arbeid kon verrichten. Om tot een goede inschatting te komen van het effect van de combinatie dysthyme stoornis en pijnstoornis op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft Schwarz een nader onderzoek door een huisarts dan wel een revalidatiearts wenselijk geacht. Revalidatiearts Blanken heeft de rechtbank op 21 oktober 2008 gerapporteerd dat het Uwv de belastbaarheid van appellante wat betreft de nek en de schouders niet juist heeft vastgesteld. Blanken heeft appellante ten gevolge van pijnklachten in de nek, afwijkingen aan de schouders en fibromyalgie beperkt geacht ten aanzien van trillingsbelasting, met name voor wat betreft het werken op een trillende ondergrond en het werken met vibrerend gereedschap. Voor het overige heeft Blanken zich kunnen vinden in de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De revalidatiearts heeft geen indicatie voor een urenbeperking aanwezig geacht.
2.3. Het Uwv heeft in het rapport van Blanken aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan te vullen met een beperking ten aanzien van trillingsbelasting voor de nek. Het Uwv heeft Blanken niet gevolgd in zijn stelling dat appellante in verband met schouderklachten beperkt is voor trillingsbelasting.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vanwege de nadere medische motivering door het Uwv reden gezien het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dat besluit te vernietigen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat haar niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het oordeel van de door haar geraadpleegde onafhankelijke deskundigen. De rechtbank heeft met betrekking tot de voor appellante geduide functies overwogen dat deze – ook wat betreft de schouderbelasting – in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Zij heeft voorts beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en betaling van het griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak aangevochten voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij ten gevolge van de bij haar gediagnostiseerde pijnstoornis en depressieve stoornis niet voltijds belastbaar is voor arbeid verwezen naar een op 15 januari 2010 gedateerde verklaring van psychiater D. Balraadsjing. Voorts heeft appellante gesteld dat zij na jarenlange arbeidsongeschiktheid bij hervatting van arbeid een langere recuperatietijd nodig heeft dan een “normaal” persoon. Appellante heeft het ten slotte niet juist geacht dat rechtbank de door haar geraadpleegde deskundigen heeft gevolgd in hun oordeel.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de rapporten van Schwarz en Blanken zorgvuldig en consistent zijn gemotiveerd. De deskundigen hebben op basis van hun respectievelijke vakgebieden geen duidelijke medisch-inhoudelijke argumenten gevonden waarom appellante geen 40 uur per week zou kunnen werken.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek in haar rapport van 19 januari 2010 uiteengezet dat het door psychiater Balraadsjing beschreven toestandsbeeld niet zonder meer is terug te voeren op de periode in geschil omdat er vanaf (juni) 2008 sprake is van langzaam toenemende depressieve stemmingen. Verder heeft Koek betoogd dat de geclaimde recuperatietijd medisch gezien slechts afhankelijk is van de aard en ernst van een ziekte en niet van de duur van een arbeidsongeschiktheidsperiode. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de geduide functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten. De onderbouwing hiervoor is gegeven in de notities functiebelasting van 14 juni 2006 en in de arbeidskundige rapporten van 21 november 2006, 3 november 2008 en 25 juni 2009. Hierin wordt een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de bij de geselecteerde functies aangebrachte signaleringen. De Raad overweegt voorts dat nu uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige P. Thoen van 3 november 2008 en het resultaat functiebeoordelingen gevoegd bij diens rapport van 25 juni 2009 blijkt dat geen sprake is van trillingsbelasting in de geduide functies, de belasting in die functies ook om deze reden de belastbaarheid van appellante wat betreft nek en schouders niet te boven gaat.
4.4. Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B. Barentsen als leden in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR