ECLI:NL:CRVB:2010:BM2249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5296 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslagbesluit wegens gebrek aan verbeterkans voor ambtenaar na ongewenst gedrag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die als afdelingshoofd werkzaam was bij het Waterschap Aa en Maas. Appellant had ongewenst gedrag vertoond tijdens een personeelsdag op 11 september 2007, waarbij hij als gevolg van overmatig alcoholgebruik zich misdroeg. Dit leidde tot een schorsing en het voornemen van het bestuur om hem strafontslag te verlenen. De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde anders.

De Raad stelde vast dat het bestuur appellant ten onrechte geen verbeterkans had gegeven. Volgens de rechtspraak is ontslag wegens ongeschiktheid niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en de kans heeft gekregen om zich te verbeteren. De Raad concludeerde dat er geen bijzonder sprekend geval was dat het bestuur zou rechtvaardigen om af te zien van het bieden van een verbeterkans. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het bestuur, en herstelde het primaire besluit.

Daarnaast werd het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- en moest het griffierecht van € 361,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van een verbeterkans aan ambtenaren voordat tot ontslag wordt overgegaan, vooral in gevallen van ongewenst gedrag.

Uitspraak

08/5296 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2008, 08/1059 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van Waterschap Aa en Maas (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 15 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2010. Appellant is verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Kerkhof, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en dr. R.T. van Houten, lid van het bestuur van waterschap Aa en Maas (hierna: waterschap).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als afdelingshoofd van de zuiveringsregio Maas van het waterschap. Tijdens een personeelsdag op 11 september 2007 heeft appellant als gevolg van overmatig gebruik van alcohol ongewenst gedrag vertoond. Dit heeft aanleiding gegeven tot een gesprek met appellant, het starten van een onderzoek naar de feitelijke gedragingen van appellant tijdens de personeelsdag, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en het opleggen van een schorsing met ingang van 18 september 2007 onder toepassing van artikel 8.2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW). De bevin-dingen uit het onderzoek zijn met appellant besproken, de schorsing is verlengd en vervolgens heeft het bestuur appellant in kennis gesteld van het voornemen hem strafontslag te verlenen.
1.2. Nadat appellant zijn zienswijze tegen dit voornemen had kenbaar gemaakt, heeft het bestuur bij besluit van 21 november 2007 zijn voornemen met ingang van 1 december 2007 uitgevoerd. Voor het geval deze ontslaggrond geen stand kan houden, heeft het bestuur appellant onder toepassing van artikel 8.1.6. van de SAW met ingang van 1 december 2007 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekte of gebreken.
Het bestuur heeft bij het bestreden besluit van 28 februari 2008 het bezwaar van appellant tegen het disciplinaire strafontslag gegrond verklaard en het strafontslag herroepen. Het bezwaar van appellant tegen het ongeschiktheidsontslag heeft het bestuur ongegrond verklaard onder handhaving van het ongeschiktheidsontslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Voor de Raad staat in voldoende mate vast dat appellant op de personeelsdag ongewenst gedrag heeft vertoond door te veel alcohol te drinken en zich te misdragen ten opzichte van vrouwelijke collega’s. Appellant ontkent dit ook niet. Het bestuur heeft dit gedrag terecht als ongepast aangemerkt en de conclusie getrokken dat appellant als leidinggevende tekort is geschoten. De opvatting van het bestuur dat bij appellant sprake is van ongeschiktheid als bedoeld in artikel 8.1.6. van de SAW kan de Raad dan ook onderschrijven.
3.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 6 januari 2005, LJN AS2575) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, zoals bedoeld in artikel 8.1.6. van de SAW, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Op dit uitgangspunt laat de rechtspraak uitzonderingen zien in gevallen waarin - voor zover hier van belang - de ambtenaar dusdanig blijkt heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. Die laatste conclusie mag echter slechts in bijzonder sprekende gevallen worden getrokken.
3.3. Anders dan de rechtbank en het bestuur is de Raad van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval niet voordoet en dat het bestuur appellant ten onrechte geen verbeterkans heeft gegeven.
3.4. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat het personeelsfeest op 11 september 2007 niet de eerste gelegenheid was waarbij appellant te veel alcohol heeft gedronken en zicht- en merkbaar dronken was. Appellant is tijdens meergenoemd personeelsfeest en ook bij eerdere gelegenheden wel door collega’s op zijn gedrag aangesproken. Dit kan naar het oordeel van de Raad echter niet gelijk worden gesteld met het bieden van een verbeterkans, zoals bedoeld in de hiervoor genoemde rechtspraak. De betrokkene moet worden aangesproken en die verbeterkans moet worden geboden door het daartoe bevoegde gezag. Appellants leidinggevende(n) hebben hem echter nimmer op zijn alcoholconsumptie en daardoor veroorzaakt ongewenst gedrag op personeelsfeesten en -uitjes aangesproken. In dit verband acht de Raad ook van belang dat niet gebleken is dat, afgezien van het onderhavige gedrag tijdens feesten, het functioneren van appellant overigens aan kritiek onderhevig is geweest; het valt dus niet uit te sluiten dat appellant uit het thans gepasseerde lering trekt en zijn ongepaste gedrag in de toekomst achterwege zal laten. Ook is niet gebleken dat appellant als gevolg van zijn gedrag op 11 september 2007 niet langer door de medewerkers van zijn afdeling als leidinggevende wordt aanvaard.
Appellants leidinggevende functie, zijn lidmaatschap van de Ondernemingsraad en zijn deelname aan de werkgroep Integriteit leiden evenmin tot de conclusie dat hier sprake is van een situatie waarin het geven van een verbeterkans achterwege gelaten had kunnen worden. Het is de Raad niet kunnen blijken dat in die kaders het gebruik van alcohol op personeelsfeesten en -uitjes onderwerp van bespreking is geweest.
4. De rechtbank heeft het in de rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 bepaalde niet in aanmerking genomen. De aangevallen uitspraak kan dus geen standhouden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het primaire besluit van 21 november 2007 en dit gebrek niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad dat besluit herroepen.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het bestuur op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het primaire besluit;
Veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 644,-;
Bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 361,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD