ECLI:NL:CRVB:2010:BM2192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4823 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2001 een uitkering ontvangt wegens arbeidsongeschiktheid door psychische en maagklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar tegen de herziening van de uitkering ongegrond heeft verklaard. De Raad overweegt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd zijn. Appellant betwist de vastgestelde belastbaarheid en verwijst naar een rapport van de arts P.M.J. Swerts, waarin hij beperkingen op het gebied van concentratie en aandacht aanvoert. De Raad stelt echter vast dat het rapport van Swerts niet voldoende objectieve medische gegevens biedt om de verstrekkende conclusies te onderbouwen. De Raad verwijst ook naar een rapport van de Turkse psychiater dr. Ozcan Uzun, die geen objectieve stoornissen kon vaststellen bij appellant. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet ook geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien er geen nieuwe medische gegevens zijn die de stellingen van appellant ondersteunen. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 23 april 2010.

Uitspraak

08/4823 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende in Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2008, 07/1461 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2010. Voor appellant is verschenen mr. Alaca, voornoemd. Tevens was de echtgenote van appellant aanwezig. Het Uwv was vertegenwoordigd door F. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 17 april 2000 wegens psychische klachten en maagklachten uitgevallen voor zijn in een omvang van 40 uur per week verrichte werkzaamheden als operator. Met ingang van 16 april 2001 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 1 maart 2007 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 september 2007 herzien naar de klasse 15 tot 25%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 6 juni 2007.
1.3. Nadat tegen laatstgenoemd besluit beroep was ingesteld, is bij besluit van 25 januari 2008, hierna: het bestreden besluit, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 8 september 2007 nader bepaald op 25 tot 35%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 6 juni 2007 mede gericht geacht tegen het bestreden besluit en heeft, voor zover voor dit geding van belang, bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij door de verzekeringsartsen van het Uwv gebruik is gemaakt van een in Turkije door de coördinatie-arts opgesteld uitgebreid medisch rapport, zorgvuldig en volledig is geweest.
2.3. De rechtbank heeft voorts - zij het behoudens een volgens haar in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 30 november 2006 ten onrechte niet opgenomen beperking met betrekking tot werken in ploegendienst - geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de ten aanzien van appellant in de FML vastgelegde belastbaarheid. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat in Turkije door de coördinatie-arts een uitgebreid lichamelijk en psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgehad, dat op basis van de daaruit naar voren gekomen gegevens door de arts G.W.M. Pegt beperkingen zijn vastgesteld, dat uit door appellant overgelegde medische verklaringen van zijn Turkse behandelaars niet blijkt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat met name ook het op verzoek van appellant door de bedrijfsarts/verzekeringsgeneeskundige P.M.J. Swerts opgestelde expertiserapport van 14 maart 2008 niet leidt tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
2.4. Wat betreft de bij de schatting in aanmerking genomen functies heeft de rechtbank overwogen dat in verband met het verzuim om in de FML een beperking voor werken in ploegendienst op te nemen, niet kan worden vastgesteld of de functie van haringinlegger, waarin in wisselende diensten moet worden gewerkt, wel passend is te achten voor appellant, maar dat dit verder zonder gevolgen kan blijven, nu een berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van de resterende, wel passend te achten, functies niet tot een andere uitkomst leidt.
3.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit.
3.2. Mede onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, stelt de Raad voorts vast dat de beroepsgronden van appellant uitsluitend betrekking hebben op de door de verzekeringsartsen ten aanzien van hem vastgestelde belastbaarheid. Van de zijde van appellant is desgevraagd ter zitting expliciet aangegeven dat, indien het ervoor zou moeten worden gehouden dat zijn belastbaarheid wel juist is bepaald, niet wordt betwist dat de aan de functies verbonden belasting binnen de grenzen van die belastbaarheid blijft.
3.3. Ter ondersteuning van de door hem staande gehouden opvatting dat hij meer beperkt is te achten, heeft appellant in hoger beroep wederom in het bijzonder verwezen naar het expertiserapport van Swerts. Naar voren is gebracht dat Swerts, anders dan de verzekeringsartsen van het Uwv, beperkingen heeft aangenomen wat betreft concentreren en verdelen van de aandacht en voorts een urenbeperking aangewezen heeft geacht tot gemiddeld niet meer dan ongeveer 2 uur per dag en ongeveer 10 uur per week.
3.4. De Raad ziet het hoger beroep van appellant niet slagen. De Raad kan zich vinden in de overwegingen en het oordeel van de rechtbank inzake de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van het daarop gebaseerde medische oordeel.
3.5. Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad nog dat de door appellant met een beroep op het rapport van Swerts bepleite beperking op de aspecten concentreren en aandacht geen steun vindt in de rapportage van 18 september 2006 van de Turkse psychiater dr. Ozcan Uzun. Deze psychiater, die als diagnose een dysthyme stoornis heeft gesteld, heeft blijkens zijn evenvermelde rapport bij appellant geen stoornis kunnen objectiveren met betrekking tot geheugen en aandacht. Terecht overweegt de rechtbank dat Swerts niet inzichtelijk heeft gemaakt of hij rekening heeft gehouden met de in Turkije verrichte psychiatrische expertise, althans waarom hij van die bevindingen is afgeweken.
3.6. Voorts overweegt de Raad dat in het rapport van Swerts evenmin een toereikende, op objectief-medische gegevens berustende, onderbouwing wordt aangetroffen voor de verstrekkende conclusie van die arts dat appellant maximaal slechts gemiddeld ongeveer 2 uur per dag en 10 uur per week kan werken. De Raad kan zich vinden in het commentaar op het rapport van Swerts als vervat in het rapport van 10 april 2008 van de bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan.
3.7. Ten slotte merkt de Raad op dat hem ook overigens niet is kunnen blijken van medische gegevens die een genoegzame steun verlenen aan de eigen opvatting van appellant inzake zijn gezondheidssituatie ten tijde hier van belang en de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid.
3.8. In het vorengaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor inwilliging van appellants verzoek tot raadpleging van een onafhankelijk deskundige.
3.9. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient, gelet op de overwegingen 3.1 tot en met 3.8, te worden bevestigd.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM