ECLI:NL:CRVB:2010:BM2188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4076 + 09/4077 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en leeftijdsgrenzen in arbeidsongeschiktheidswetgeving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 3 juli 2009 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Broens, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, waarbij zijn WAO-uitkering per 5 februari 2007 werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant stelt dat de toepassing van het Schattingsbesluit, dat sinds 1 oktober 2004 van kracht is, ongerechtvaardigde verschillen creëert tussen personen die voor en na een bepaalde datum zijn beoordeeld. Hij betoogt dat deze wetgeving in strijd is met artikel 26 van het IVBPR en artikel 1 van het eerste protocol van het EVRM, omdat het een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen WAO-gerechtigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2010 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat het hanteren van leeftijdsgrenzen bij wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving berust op objectieve en redelijke gronden. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat er geen strijd is met het IVBPR of het EVRM. De Raad bevestigt dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is ten opzichte van WAO-gerechtigden die nog niet zijn beoordeeld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/4076 + 09/4077 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 juli 2009, 08/201 + 08/584 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld en zijn aanvullende stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2010 waar voornoemde raadsvrouw is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het beroep van appellant is gericht tegen het besluit van 19 december 2007 (hierna: besluit 1), waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2007 gegrond heeft verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv bepaald dat de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 5 februari 2007 gebaseerd wordt op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Ook heeft appellant een beroep gericht tegen het besluit van 6 maart 2008 (hierna: besluit 2), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 19 december 2007. Daarbij is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant per 22 februari 2007 onveranderd berekend blijft naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het toegepaste - per 1 oktober 2004 geldende - Schattingsbesluit (hierna: aSb) een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen mensen die reeds voor 22 februari 2007 waren opgeroepen in het kader van het zogenaamd aSb-cohort en de mensen die dat nog niet waren. Appellant is van mening dat de reparatiewetgeving, welke sinds 22 februari 2007 geldt, in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De WAO-beoordeling had volgens appellant moeten plaatsvinden op grond van het oude Schattingsbesluit wat in houdt dat appellant mogelijk reeds per 14 augustus 2005 in aanmerking zou moeten komen voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellant stelt zich tevens op het standpunt dat sprake is van strijd met artikel 1 van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het EVRM.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met betrekking tot de stelling van appellant dat ten onrechte herbeoordeling op basis van het aSb heeft plaatsgevonden en dat sprake is van strijd met het IVBPR verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 april 2009 (LJN BH0312), waarin hij onder meer heeft geoordeeld dat het hanteren van leeftijdsgrenzen als in dit geval bij wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving berust op objectieve en redelijke gronden. De Raad wijst in dit verband naar zijn uitspraak van 5 juni 2001 (LJN AB3231). Van strijd met het IVBPR of het EVRM is dan ook geen sprake. Evenmin is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid ten opzichte van WAO-gerechtigden die nog niet zijn beoordeeld.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM