ECLI:NL:CRVB:2010:BM2114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6660 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van disciplinaire straf aan ambtenaar wegens plichtsverzuim met betrekking tot toetsen gebruik geweldsmiddelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam bij de politieregio Zuid-Holland-Zuid, had niet tijdig de vereiste toetsen voor het gebruik van geweldsmiddelen afgelegd, wat leidde tot een disciplinaire straf van inhouding van twee verlofdagen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 april 2010 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante van 1 januari 2006 tot 13 januari 2006 niet bevoegd was om geweldsmiddelen te gebruiken, omdat zij de toetsen niet tijdig had afgelegd. De rechtbank oordeelde dat appellante niet alles had gedaan om de toetsen op tijd te behalen, ondanks dat er voldoende mogelijkheden waren om dit te doen. De Raad benadrukte dat appellante, gezien haar functie, verplicht was om haar beroepsvaardigheden te onderhouden en dat zij in de detacheringsovereenkomst had ingestemd met deze verplichting.

De Raad oordeelde dat de inhouding van twee verlofdagen niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De korpsbeheerder had eerder aangekondigd dat bij niet tijdig behalen van de toetsen een disciplinaire straf zou volgen. De persoonlijke omstandigheden van appellante waren door de korpsbeheerder in overweging genomen, wat leidde tot een gematigde straf. De overige grieven van appellante werden door de Raad niet als relevant beschouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met K. Zeilemaker als voorzitter.

Uitspraak

08/6660 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 10 oktober 2008, 07/36 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Zuid-Holland-Zuid (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 15 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden. De korps-beheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.I. Feenstra, advocaat te Haarlem, en A.J. Vissers, werkzaam bij de politieregio Zuid-Holland-Zuid.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was als [naam functie] werkzaam bij de politieregio Zuid-Holland-Zuid. Zij was van 1 juli 2005 tot 1 juli 2007 gedetacheerd als [naam functie B] bij de Nederlandse Politieacademie in [plaatsnaam]. Appelante behield haar [naam functie] status en bleef verplicht om de reguliere toetsen met betrekking tot het gebruik van geweldsmiddelen vóór 1 januari 2006 met goed resultaat af te leggen. Appellante heeft de toetsen aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid pas op 13 januari 2006 en dus niet vóór 1 januari 2006 met goed resultaat afgelegd. Als gevolg daarvan was zij van 1 januari 2006 tot 13 januari 2006 niet bevoegd tot het gebruik van een geweldsmiddel.
1.2. Bij besluit van 14 juli 2006, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van
1 december 2006, heeft de korpsbeheerder appellante de disciplinaire straf van vermindering van de jaarlijkse vakantie met twee dagen opgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt aan de disciplinaire straf het volgende ten grondslag. Appellante heeft - kort weergegeven - er niet alles aan gedaan om de toetsen aanhoudings- en zelfsverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid vóór 1 januari 2006 met goed resultaat af te leggen, terwijl dat wel van haar mocht worden verlangd. Niet alleen is het zo dat het toetsingsinstituut vooral in de maand december vele extra toetsingsmogelijkheden biedt, de toetsen zijn ook op verschillende locaties af te leggen. Het had op de weg van appellante gelegen om de politieregio Zuid-Holland-Zuid op de hoogte te brengen van haar agendaproblematiek, zodat naar een oplossing gezocht had kunnen worden. Door dat na te laten, heeft appellante de extra mogelijkheden onbenut gelaten om alsnog de toetsen tijdig af te leggen.
3.2. Omdat appellante in [naam functie] dienst was aangesteld, was zij ook tijdens haar detachering verplicht de reguliere toetsen met betrekking tot het gebruik van gewelds-middelen tijdig en met goed resultaat af te leggen. De detacheringovereenkomst van 15 juni 2005 voorziet hierin door te bepalen dat appellante gedurende de detacherings-periode verplicht was haar beroepsvaardigheden te onderhouden en te blijven voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Nu zij hieraan niet heeft voldaan, was zij enige tijd niet inzetbaar voor bijvoorbeeld noodhulp. Anders dan appellante stelt, is de Raad niet kunnen blijken dat zij in de onmogelijkheid heeft verkeerd om aan deze plicht te voldoen. Begrijpelijk is dat de combinatie van appellantes lesrooster en het feit dat zij zich moest inwerken in het voor haar nieuwe vak van [naam functie B], bemoeilijkte dat zij de toetsen vóór 1 januari 2006 aflegde. Van haar kon echter wel worden verlangd dat zij, gelet op het belang van de toetsen, er alles aan zou doen om vóór 1 januari 2006 een oplossing te vinden nadat zij op 26 oktober 2005 voor één van de toetsen was gezakt. Het had dan ook in de rede gelegen dat appellante daartoe in contact was getreden met de politieregio Zuid-Holland-Zuid. Zij heeft dit echter nagelaten en dat is terecht als plichtsverzuim aangemerkt.
3.3. De Raad acht de bij het bestreden besluit gehandhaafde inhouding van twee verlofdagen niet onevenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij weegt de Raad mee dat de korpsbeheerder in publicaties duidelijk heeft kenbaar gemaakt dat hij overgaat tot het opleggen van een disciplinaire straf van inhouding van drie verlofdagen bij het verwijtbaar niet tijdig behalen van de toetsen. Appellante kon hiermee bekend zijn. In de persoonlijke omstandigheden van appellante heeft de korpsbeheerder aanleiding gezien die straf te matigen naar een inhouding van twee verlofdagen.
3.4. De overige grieven van appellante werpen geen ander licht op de zaak.
4. Al het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J.Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M. Lammerse.
HD