ECLI:NL:CRVB:2010:BM2074
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- H.J. de Mooij
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW) wegens geen hoofdverblijf in dezelfde woning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante had op 23 februari 2007 een aanvraag ingediend na het overlijden van betrokkene op 4 april 2002. De Svb heeft deze aanvraag op 6 april 2007 afgewezen, omdat appellante niet als nabestaande kon worden aangemerkt. Dit besluit werd in een later bezwaar op 26 oktober 2007 door de Svb bevestigd.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Svb in stand gelaten, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in deze procedure gericht op de vraag of appellante en betrokkene op het moment van overlijden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad concludeert dat dit niet het geval was, aangezien uit de gedingstukken blijkt dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. Hoewel het hebben van afzonderlijke adressen niet per definitie uitsluit dat er sprake is van samenwoning, heeft appellante onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zij en betrokkene feitelijk samenwoonden.
De Raad heeft de verklaringen die appellante heeft ingediend, niet overtuigend geacht. Veel van deze verklaringen waren afkomstig van personen die niet in de nabijheid van appellante woonden en konden daarom niet uit eigen waarneming spreken. Bovendien had appellante zelf eerder aangegeven dat zij sinds 1 oktober 1998 duurzaam gescheiden leefde van betrokkene, wat haar huidige stelling dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding ondermijnt. De Raad heeft alle aangevoerde gronden van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank verworpen en heeft de eerdere uitspraak bevestigd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.J. Simon als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2010. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.