[appellant], wonende te Heerlen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 oktober 2008, 08/392 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 april 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn dochter [naam dochter van appellant]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.A. Buttolo, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad het College bij brief van 23 september 2009 verzocht een nader onderzoek te doen instellen naar de (medische) noodzaak van de verhuizing van appellant naar de gemeente Heerlen en in dat kader contact op te nemen met de behandelende sector (Mondriaan Zorggroep; hierna: MZG). Het betreffende onderzoek is uitgevoerd door de GGD Zuid Limburg (hierna: GGD), waarna op 20 november 2009 en 26 januari 2010 adviezen zijn uitgebracht.
Appellant heeft hierop bij brieven van 8 februari 2010 en 11 februari 2010 een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 9 oktober 2007 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor inrichtingskosten.
1.2. Bij besluit van 28 november 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat niet is gebleken van een noodzaak om te verhuizen van Beek naar Heerlen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 februari 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, van de WWB en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.2. De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Anders is dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of die kosten noodzakelijk zijn. Appellant heeft ter zitting van de Raad gesteld dat de noodzaak van de verhuizing was gelegen in het ontbreken van toereikende medische voorzieningen in zijn vorige woonplaats. Gelet op zijn psychische gesteldheid was het voorts wenselijk over zelfstandige woonruimte te beschikken. Naar het oordeel van de Raad bieden de door de GGD op 20 november 2009 en 26 januari 2010 uitgebrachte medische adviezen geen indicatie voor de noodzaak van de verhuizing. Uit deze adviezen, die naar het oordeel van de Raad op deugdelijke wijze zijn tot stand gekomen, blijkt niet dat appellant ten tijde van de verhuizing in zijn nabije woonomgeving diende te beschikken over een laagdrempelige voorziening, zoals de ouderenzorg van de MZG te Heerlen. De Raad wijst in dit verband op het feit dat appellant zich pas ruim een jaar na zijn verhuizing tot de MZG heeft gewend.
4.4. Gelet op het voorgaande is de Raad niet gebleken van een voor appellant aanwezige noodzaak om vanuit de gemeente Beek te verhuizen naar de gemeente Heerlen. Het voorgaande brengt de Raad tot het oordeel dat het College terecht de afwijzing van de met die verhuizing verband houdende inrichtingskosten bij het besluit van
15 februari 2008 heeft gehandhaafd.
4.4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010.