ECLI:NL:CRVB:2010:BM1985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6257 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor een dochter in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over het recht op kinderbijslag voor zijn dochter S. De Svb had vastgesteld dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2004 tot en met het eerste kwartaal van 2006, omdat S. niet voldeed aan de klokureneis van 213 uur per kwartaal en niet woonachtig was op het door appellant opgegeven adres. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing in stand gelaten, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de situatie van S. en dat de bevindingen van de Svb klopten. Echter, de Raad merkte op dat S. op de peildatum van het vierde kwartaal van 2004 15 jaar oud was en dat de Svb ten onrechte niet had beoordeeld of S. tot het huishouden van appellant behoorde. Volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een eigen kind dat jonger is dan zestien jaar en dat tot zijn huishouden behoort. De Raad heeft daarom het bestreden besluit van de Svb vernietigd voor het vierde kwartaal van 2004 en de Svb opgedragen om een nieuw besluit te nemen.

De Raad heeft ook de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,– bedragen, en heeft bepaald dat de Svb het griffierecht van appellant vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van de betrokken kinderen in het kader van het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

08/6257 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2008, 07/2403 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 3 maart 2010. Partijen zijn daarbij, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. De Svb heeft bij besluit van 26 juni 2006 appellant medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2004 geen recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter [S.], geboren
[in] 1988. Voor de overige kinderen werd het recht op kinderbijslag niet gewijzigd. Bij besluit op bezwaar van
20 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit 26 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb, na een zorgvuldig onderzoek, heeft kunnen concluderen dat [S.] niet voldeed aan de klokureneis van 213 uur per kwartaal zodat zij geen onderwijs heeft gevolgd in de zin van de AKW. Bovendien heeft de Svb volgens de rechtbank kunnen concluderen dat [S.] niet woonachtig was op het door appellant opgegeven adres. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Svb het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht herzien nu appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. Van dringende redenen om desondanks niet (geheel) tot herziening over te gaan is de rechtbank niet gebleken.
3. In hoger beroep is in geschil de vraag of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, waarbij de Svb heeft besloten dat appellant over de periode van het vierde kwartaal van 2004 tot en met het eerste kwartaal van 2006 geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn dochter [S.].
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de vraag of [S.], op de kwartalen in geding, onderwijs heeft gevolgd aan de school [naam school] te [plaatsnaam] en woonachtig was op een ander adres dan dat van appellant. Op grond van de bevindingen uit dit onderzoek heeft de Svb kunnen constateren dat dit niet het geval was. Het door appellant in hoger beroep aangevoerde heeft de Raad niet tot andere inzichten gebracht. Dringende redenen om van herziening met terugwerkende kracht af te zien zijn door appellant niet gesteld en evenmin gebleken.
4.2. Echter, de Raad moet ook constateren dat [S.], op de peildatum van het vierde kwartaal van 2004, 15 jaar oud was. Gezien het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de AKW, heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een eigen kind dat jonger is dan zestien jaar en dat tot zijn huishouden behoort. De Svb heeft, naar het oordeel van de Raad, ten onrechte bij de beoordeling niet betrokken de vraag of [S.] in genoemd kwartaal behoorde tot het huishouden van appellant en deswege voor appellant recht bestond op kinderbijslag voor haar. De Raad zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat betrekking heeft op dit kwartaal en de Svb opdracht geven hierover een nieuw besluit te nemen. Nu de rechtbank het bestreden besluit met betrekking tot dit kwartaal ten onrechte in stand heeft gelaten, zal de Raad de aangevallen uitspraak op dit onderdeel vernietigen. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding de Svb te veroordelen in de kosten van verleende rechtsbijstand van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,– in beroep en op € 322,– in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2004;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Vernietigt het bestreden besluit voor zover deze betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2004;
Draagt de Svb op een nieuw besluit te nemen omtrent het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2004;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,–, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,– vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) W. Altenaar.
KR