ECLI:NL:CRVB:2010:BM1824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5916 WMO + 09-5956 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woningaanpassing en de gevolgen van het verhuisprimaat in het kader van de WMO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, waarbij de aanvraag voor woningaanpassing werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het College niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat het College de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder de relevante financiële gegevens en zonder de resultaten van nader onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, die lijdt aan een progressieve neurologische aandoening, niet in staat is om in haar huidige bovenwoning te blijven wonen vanwege de trap die zij moet beklimmen. De Raad heeft het College opgedragen om nieuw medisch advies in te winnen en om de financiële gevolgen van een verhuizing voor appellante te onderzoeken. Het College heeft echter een nieuw besluit genomen zonder deze gegevens, wat de Raad als onterecht heeft beoordeeld. De Raad heeft daarom het besluit van 12 januari 2010 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door appellante een bedrag van € 10.000,-- toe te kennen voor woningaanpassingen. Dit bedrag moet door appellante verantwoord worden aan het College. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante vergoed en het College veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

09/5916 WMO
09/5956 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
op het hoger beroep van
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 september 2009, 09/230 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Appellante is ter zitting verschenen in persoon en bijgestaan door mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, advocaat te Sittard. Het College heeft zich laten vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Franssen, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 29 januari 2009 van het College - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2009 vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In de aangevallen uitspraak is overwogen dat beoordeeld moet worden of het College de aanvraag van appellante voor een woningaanpassing heeft mogen afwijzen op de grond dat het verhuisprimaat aanwezig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de artikelen 4, 5 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) meebrengen dat op het verhuisprimaat een uitzondering dient te worden gemaakt, indien zwaarwegende omstandigheden daartoe aanleiding geven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het medisch advies, waarop het College het besluit van 29 januari 2009 heeft gebaseerd, geen inzicht in de vraag of er psychische redenen zijn op grond waarvan van appellante niet kan worden verlangd om te verhuizen. De rechtbank heeft het College opgedragen nieuw medisch advies in te winnen, waarbij de door appellante ingebrachte verklaring van A. Derks, revalidatiearts, van 3 april 2009 wordt betrokken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het College niet heeft onderzocht of de financiële gevolgen van een verhuizing voor appellante binnen aanvaardbare grenzen vallen. Niet is gebleken dat het College een afweging heeft gemaakt op basis van een totaaloverzicht van de kosten van de verhuizing afgezet tegen de kosten van de woningaanpassing.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank, gelet op de beschikbare medische gegevens en de urgentie van de situatie van appellante, zelf in de zaak had dienen te voorzien. Deze grief slaagt niet. Reeds omdat de rechtbank ook in verband met het ontbreken van een overzicht van de financiële consequenties van een verhuizing tot vernietiging van het besluit van 29 januari 2009 is overgegaan, bestond er geen aanleiding om op basis van de bij de rechtbank beschikbare gegevens over te gaan tot het zelf voorzien in de zaak.
De in hoger beroep door het College aangevoerde grond dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door de vernietiging mede te baseren op het ontbreken van een financieel totaaloverzicht van de verhuizing, terwijl de gronden van het beroep van appellante daarop niet zien, slaagt evenmin. De wel in beroep aangevoerde grond dat voor haar geen passende woningen beschikbaar zijn heeft de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zo mogen lezen dat daarin mede besloten ligt een beroep op het ontbreken van een overzicht van de financiële consequenties van een verhuizing.
De Raad ziet dan ook aanleiding de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te bevestigen.
Op 12 januari 2010 heeft het College ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen. De Raad merkt dit besluit aan als een besluit dat op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling moet worden betrokken.
Bij het besluit van 12 januari 2010 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van een voorziening in de vorm van woningaanpassing op grond van het bepaalde bij en krachtens de WMO opnieuw ongegrond verklaard. Aan het besluit van 29 januari 2009 heeft het College ten grondslag gelegd het medisch advies van de eerder ingeschakelde keuringsarts. Daarbij heeft het College te kennen gegeven inmiddels een andere keuringsinstantie te hebben ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar de vraag of, en zo ja, in hoeverre psychische factoren aan het opleggen van het verhuisprimaat in de weg staan. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet bekend. Voorts heeft het College vastgesteld dat de kosten van de woningaanpassing begroot zijn op € 40.436,--. In dit bedrag is niet verdisconteerd de door appellante zelf ter hand genomen aanpassing van een deurkozijn. De vraag of verhuizing naar een door het College voor appellante in beginsel geschikt geachte woning tot een voor appellante financieel onwenselijke situatie leidt, is onbeantwoord gebleven. Appellante heeft aan het verzoek van het College om haar financiële gegevens te verstrekken geen gehoor gegeven.
De Raad stelt vast dat namens appellante in hoger beroep alsnog financiële gegevens zijn overgelegd. Voorts stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geding is dat appellante sinds 2007 bekend is met een progressieve neurologische aandoening. In verband met deze aandoening ondervindt zij beperkingen bij onder meer het traplopen. Zij is aangewezen op een traploos te bereiken gelijkvloerse woning en op het gebruik van een rolstoel. Haar huidige bovenwoning bevat een trap van 26 treden naar de woonverdieping.
De Raad overweegt dat het College bij besluit van 12 januari 2010 geen goede uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. Dat besluit berust niet op de resultaten van het door de rechtbank opgedragen onderzoek. Vastgesteld moet worden dat appellante niet steeds aanstonds gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van het College tot medewerking aan dit onderzoek. De Raad wil evenwel niet voorbijzien aan de tussen appellante en het College bestaande moeizame verhouding, die blijkens de gedingstukken en de ter zitting gegeven toelichting, verband houdt met gebeurtenissen in het verleden. Rekening houdend met deze omstandigheden had het College niet reeds tot de onderhavige besluitvorming mogen overgaan zonder de van belang zijnde financiële gegevens en zonder de resultaten van nader onderzoek. De Raad ziet daarom aanleiding het besluit van 12 januari 2010 te vernietigen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen dat besluit is om die reden in zoverre gegrond. Op grond van de urgentie bij het realiseren van een voorziening en het belang bij een finale geschillenbeslechting ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Gelet op gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen bepaalt de Raad ex aequo et bono dat het College aan appellante een bedrag toekent van € 10.000,--, aan te wenden voor het treffen van woningaanpassingen in de thans bij appellante in gebruik zijnde woning. Appellante is gehouden ter verantwoording (achteraf) van de besteding van dit bedrag facturen over te leggen, waarna het College de mogelijkheid wordt geboden te beoordelen of de voorzieningen de facto zijn gerealiseerd.
De Raad beslist daarom als volgt:
Inzake het hoger beroep van appellante en van het College:
- Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- Bepaalt dat van het College een griffierecht wordt geheven van € 433,--.
Inzake het beroep tegen het besluit van 12 januari 2010:
- Verklaart het beroep gegrond;
- Vernietigt het besluit van 12 januari 2010;
- Voorziet zelf in de zaak op de wijze als overwogen;
o Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de gemeente Heerlen;
o Bepaalt dat het College aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,-- vergoedt.
De voorzitter sluit het onderzoek.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht,
De griffier. De fungerend voorzitter.
J. Waasdorp R.M. van Male
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.