ECLI:NL:CRVB:2010:BM1740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en heropening WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 januari 2008, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant ontving vanaf 1971 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die per 1 juni 1996 werd ingetrokken omdat hij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van werk als conciërge, waar hij in 2004 wegens ziekte uitviel, heeft appellant een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv kende hem een WIA-uitkering toe, maar appellant was van mening dat deze te laag was en dat hij recht had op een doorlopende WAO-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 maart 2010 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering onherroepelijk was en dat appellant geen recht had op heropening van deze uitkering. De Raad stelde vast dat de hoogte van de WIA-uitkering correct was berekend op basis van het loon dat appellant als conciërge ontving. De Raad oordeelde dat het standpunt van appellant, dat hij in feite dubbel werd gestraft voor het feit dat hij had gewerkt, niet kon worden gevolgd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een WIA-uitkering wordt vastgesteld en de gevolgen van eerdere besluiten omtrent arbeidsongeschiktheid. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.