ECLI:NL:CRVB:2010:BM1727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1255 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale schade door aanspreken stamrecht en schadevergoeding bij vertraagde betaling van uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 14 januari 2009 geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de noodzaak voor appellant om zijn stamrecht aan te spreken, wat leidde tot fiscale schade. Het Uwv had eerder besloten dat de WW-uitkering van betrokkene niet tot betaling zou komen over een bepaalde periode en had een verzoek om schadevergoeding afgewezen.

In hoger beroep stelde het Uwv dat de vertraging in de betaling van de uitkering een feitelijk handelen betreft en dat schade als gevolg van feitelijk handelen in het bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komt. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat, hoewel de rechtbank de schadevergoeding had afgewezen, het Uwv de wettelijke rente had vergoed en dat er geen plaats is voor een zelfstandige vergoeding van materiële schade die voortvloeit uit de vertraagde betaling.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het Uwv doel trof en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden vernietigd. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv in stand blijft. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 april 2010.

Uitspraak

09/1255 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2009, 08/2764,
in het geding tussen:
appellant
en
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant).
Datum uitspraak: 1 april 2010.
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het Uwv betrokkene per 1 maart 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Daarbij heeft het Uwv bepaald dat die uitkering niet tot betaling komt over de periode van 1 maart 2007 tot 18 juni 2007, terwijl de WW-uitkering met ingang van 19 juni 2007 voor een periode van 182 dagen met 20% wordt verlaagd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 5 juni 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 11 januari 2008 gewijzigd in die zin dat de WW-uitkering per 1 maart 2007 wel tot betaling komt, maar dat per 1 maart 2007 de maatregel van een verlaging van 5% gedurende een periode van 31 dagen wordt opgelegd. Een verzoek om schadevergoeding in verband met fiscale schade heeft het Uwv bij dat besluit afgewezen.
2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft daarbij stellingen aangevoerd tegen zowel de opgelegde maatregel als de afgewezen schadevergoeding. Daarbij heeft betrokkene met name gesteld dat de schade is veroorzaakt doordat hij genoodzaakt was zijn stamrecht aan te spreken waardoor hij fiscale schade lijdt. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar het uitbetalen van de WW-uitkering en de daarmee samenhangende noodzaak voor appellant om zijn stamrecht aan te spreken. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op dat deel van het verzoek om schadevergoeding. Voor het overige heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft het Uwv gesteld dat het uitblijven van betaling van een uitkering een feitelijk handelen betreft en dat de rechtbank derhalve een onderzoek naar een feitelijk handelen verlangt. Daarbij wijst het Uwv er op dat in het bestuursrecht schade tengevolge van feitelijk handelen en nalaten niet voor vergoeding in aanmerking kan komen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor zover het beroep van betrokkene bij de rechtbank er op neerkwam dat er schade was wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, treft dat geen doel, nu het Uwv die schade, onder toepassing van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek en aan de hand van de wettelijke rente heeft vergoed. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad is er, buiten vergoeding van de wettelijke rente, geen plaats voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde betaling aan betrokkene van diens uitkering beweerdelijk voortgevloeide materiële schade.
4.2. Voor zover betrokkene bij de rechtbank heeft betoogd dat diens schade voortvloeit uit een feitelijk handelen of nalaten van het Uwv geldt dat dat handelen niet op publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht, zodat er geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar of beroep mogelijk is.
4.3. Het hoger beroep treft derhalve doel en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten ;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter in tegenwoordigheid van
P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
Bvw