ECLI:NL:CRVB:2010:BM1721
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WW-uitkering en invloed van werkhervatting op maximale uitkeringsduur
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de beëindiging van zijn WW-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2010 uitspraak gedaan. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering per 19 maart 2008 te beëindigen. Hij stelde dat de maximale uitkeringsduur niet was bereikt, omdat hij in de tussenliggende periode volledig had gewerkt en ziek was geweest. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze stellingen en verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe gegevens had ingediend die zijn beweringen konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de beslissing van het Uwv op juiste gronden was genomen. De Raad concludeerde dat de periodes van werkhervatting en ziekte, zoals door appellant gesteld, niet voldoende waren om de beëindiging van de uitkering te betwisten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijs in procedures omtrent de Werkloosheidswet en de voorwaarden waaronder een WW-uitkering kan worden beëindigd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat zonder voldoende onderbouwing van de claims van appellant, de eerdere beslissingen van het Uwv en de rechtbank standhouden.