ECLI:NL:CRVB:2010:BM1721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3910 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering en invloed van werkhervatting op maximale uitkeringsduur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de beëindiging van zijn WW-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2010 uitspraak gedaan. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering per 19 maart 2008 te beëindigen. Hij stelde dat de maximale uitkeringsduur niet was bereikt, omdat hij in de tussenliggende periode volledig had gewerkt en ziek was geweest. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze stellingen en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe gegevens had ingediend die zijn beweringen konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de beslissing van het Uwv op juiste gronden was genomen. De Raad concludeerde dat de periodes van werkhervatting en ziekte, zoals door appellant gesteld, niet voldoende waren om de beëindiging van de uitkering te betwisten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijs in procedures omtrent de Werkloosheidswet en de voorwaarden waaronder een WW-uitkering kan worden beëindigd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat zonder voldoende onderbouwing van de claims van appellant, de eerdere beslissingen van het Uwv en de rechtbank standhouden.

Uitspraak

09/3910 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 juni 2009, 08/1546 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Bij brief van 30 december 2009 heeft het Uwv op verzoek van de Raad nog enkele stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 augustus 2007 is de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van appellant voortgezet met ingang van 1 augustus 2007 en is de maximale uitkeringstermijn vastgesteld op 18 maart 2007 (lees: 2008). Tegen dat besluit is appellant niet in bezwaar gekomen.
1.2. Bij besluit van 24 april 2008 is appellant meegedeeld dat zijn WW-uitkering met ingang van 19 maart 2008 is beëindigd.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft daarbij gesteld dat de maximale uitkeringsduur niet is bereikt.
1.4. Bij besluit van 29 augustus 2008, het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat perioden van volledige werkhervatting en een ziekteperiode van meer dan 13 weken invloed kunnen hebben op de maximale uitkeringsduur. Nu geen gegevens zijn overgelegd die erop wijzen dat zulks het geval is geweest in de periode tussen 1 augustus 2007 en 18 maart 2008 is het Uwv tot de conclusie gekomen dat de beslissing op juiste gronden is genomen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat er geen aanleiding bestaat om het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. Hetgeen door appellant naar voren is gebracht met betrekking tot de periodes dat hij werkzaamheden zou hebben verricht dan wel ziek zou zijn geweest is daartoe naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende.
3. In hoger beroep stelt appellant dat er wel degelijk sprake is geweest van volledige werkhervatting en een ziekteperiode van 13 weken.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Appellant heeft in hoger beroep, ondanks zijn aankondiging, geen nieuwe gegevens ingebracht aangaande de gestelde werkhervatting dan wel een ziekteperiode van meer dan 13 weken. Aangezien hetgeen appellant in hoger beroep heeft overwogen een herhaling is van hetgeen reeds op goede gronden door de rechtbank is verworpen, volstaat de Raad er mee te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Het vorengaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW