ECLI:NL:CRVB:2010:BM1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6356 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Maastricht en terugwijzing naar de rechtbank in een WW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellant en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een tijdelijk dienstverband dat tussentijds was herzien, en hij diende op 27 juni 2008 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft in een brief van 10 juli 2008 laten weten nog geen beslissing te nemen op de aanvraag, in afwachting van een procedure tegen de voormalige werkgever van appellant. Appellant maakte bezwaar tegen deze brief, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 9 december 2008.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar verklaarde appellant niet-ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de brief van 10 juli 2008. De rechtbank oordeelde dat deze brief enkel informatief was en geen rechtsgevolgen met zich meebracht. Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de brief van 10 juli 2008 wel degelijk een weigering om een besluit te nemen inhield, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld moet worden met een besluit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 10 juli 2008 inderdaad gericht was op rechtsgevolg en dus een besluit in de zin van de Awb was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Maastricht voor een inhoudelijke behandeling. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-- aan kosten van rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door het Uwv en de rechtsbescherming van de aanvrager van een WW-uitkering.

Uitspraak

09/6356 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 oktober 2009, 09/73,
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Namens appellant is mr. Van ’t Hoff verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant had een tijdelijk dienstverband voor de duur van één jaar met [naam werkgever] (werkgever). Tussentijds is dat contract herzien en heeft appellant een nieuwe arbeidsovereenkomst met dezelfde werkgever gesloten met als einddatum 30 juni 2008. Appellant heeft op 27 juni 2008 bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gedaan. Op 10 juli 2008 heeft het Uwv appellant schriftelijk laten weten nog geen beslissing te nemen op de aanvraag, in afwachting van het verloop van een door appellant ingestelde procedure tegen diens voormalige werkgever. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat appellant een benadelingshandeling heeft gepleegd door tussentijds accoord te gaan met een contract tot en met 30 juni 2008, terwijl appellant in dienst had kunnen blijven tot 3 september 2008. Volgens het Uwv kan de WW-uitkering niet tot uitbetaling komen tot 3 september 2008.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer dat beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen – in de woorden van de rechtbank – ‘het primaire besluit […] van 10 juli 2008’. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de brief van 10 juli 2008 enkel kan worden gezien als een mededeling van informatieve aard die geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer gesteld dat als de brief van 10 juli 2008 overeenkomstig de opvatting van de rechtbank al niet is gericht op enig rechtsgevolg, deze in ieder geval een weigering behelst om een besluit te nemen. Op grond van artikel 6:2 van de Awb wordt een schriftelijke weigering een besluit te nemen voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Appellant wijst er voorts op dat uit de bewoordingen van de brief van 10 juli 2008 volgt dat het mogelijk is dat nooit zal worden beslist op de aanvraag en de mededeling in die brief in ieder geval tot gevolg heeft dat het Uwv niet tijdig beslist op de aanvraag. Op grond van artikel 6:2 van de Awb wordt ook het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de brief van 10 juli 2008 heeft het Uwv appellant het recht op een WW-uitkering ontzegd. Het Uwv heeft daarvoor verwezen naar het verloop van een procedure tegen de werkgever van appellant. Afgaande op de zeer summiere bewoordingen van die brief en op het daaropvolgende bestreden besluit heeft het Uwv daarbij een op nihilstelling van een voorschot in de zin van artikel 31 van de WW voor ogen gestaan. De brief van 10 juli 2008 is daarmee gericht op rechtsgevolg en is aldus een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
4.2. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Nu tot op heden geen inhoudelijke behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden, het Uwv ter zitting van de Raad niet was vertegenwoordigd en appellant daarom heeft verzocht, zal de zaak naar de rechtbank worden teruggewezen.
4.3. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Maastricht.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW