ECLI:NL:CRVB:2010:BM1596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5137 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de WAO-uitkering van appellant te herzien. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Deijk-Amzand, stelde dat de herzieningsdatum niet correct was en dat zijn beperkingen al sinds mei 1999 bestonden. Hij verzocht om een herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage met terugwerkende kracht naar 4 oktober 2000, de datum van de eerdere intrekking van zijn WAO-uitkering. Ter ondersteuning van zijn standpunt overhandigde hij medische informatie van neuro- en revalidatiepsycholoog B. Heijligers en ergotherapeut P. Hollanders, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De uitspraak werd gedaan op 16 april 2010, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/5137 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 juli 2009, 08/5618 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.C.S. van Deijk-Amzand, werkzaam bij FNV Bouw te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn aanvullende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2010, waar appellant is verschenen samen met zijn raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergeven. De Raad volstaat thans met het volgende. In geding is het besluit van
22 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit), waarbij het Uwv ongegrond heeft verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juni 2008 (de Raad leest verbeterd: 14 juli 2008). Daarbij heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 27 december 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv, gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
3. Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat de herzieningsdatum niet juist is, dat de beperkingen al sinds mei 1999 bestonden en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage met terugwerkende kracht per 4 oktober 2000, zijnde de datum van de eerdere intrekking van de WAO-uitkering, dient te worden herzien naar 80 tot 100%. Ter ondersteuning is gewezen op de medische informatie uit 2007 van neuro- en revalidatiepsycholoog B. Heijligers en ergotherapeut P. Hollanders en zijn nog aanvullende stukken in geding gebracht.
4. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie bevat evenmin nieuwe feiten of omstandigheden, nog daargelaten dat ingevolge artikel 4:6 van de Awb deze informatie bij het verzoek om herziening had dienen te worden overgelegd.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen zodat als volgt moet worden beslist.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR