ECLI:NL:CRVB:2010:BM1596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de WAO-uitkering van appellant te herzien. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Deijk-Amzand, stelde dat de herzieningsdatum niet correct was en dat zijn beperkingen al sinds mei 1999 bestonden. Hij verzocht om een herziening van het arbeidsongeschiktheidspercentage met terugwerkende kracht naar 4 oktober 2000, de datum van de eerdere intrekking van zijn WAO-uitkering. Ter ondersteuning van zijn standpunt overhandigde hij medische informatie van neuro- en revalidatiepsycholoog B. Heijligers en ergotherapeut P. Hollanders, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De uitspraak werd gedaan op 16 april 2010, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.