ECLI:NL:CRVB:2010:BM1586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- D.J. van der Vos
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAO-uitkering en juiste uitlooptermijn
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die in Marokko woont, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv, die op 30 juli 2008 bekend werd gemaakt. Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 6 januari 2003 gegrond verklaard en de datum van intrekking vastgesteld op 21 februari 2004. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op juiste wijze uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad van 3 juli 2008, waarin een eerdere intrekking van de WAO-uitkering werd vernietigd vanwege een onjuiste uitlooptermijn.
In hoger beroep heeft appellant de medische grondslag van het besluit van het Uwv ter discussie gesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten. Het Uwv steunde het oordeel van de rechtbank en stelde dat de medische informatie geen aanleiding gaf om aan de eerdere besluiten te twijfelen. De Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die zijn stelling onderbouwen dat zijn medische toestand op 21 februari 2004 anders was dan op 10 juli 2003.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 21 februari 2004 terecht was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 april 2010.