[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 december 2008, 08/1020 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
Namens appellante heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2010.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Broens, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman.
1.1. Bij besluit op bezwaar van 27 februari 2008 heeft het Uwv het besluit van 15 augustus 2007 tot beëindiging van de WAO-uitkering van appellante per 25 september 2007 gehandhaafd.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van 27 februari 2008 ingediende beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Hiertoe heeft zij overwogen dat zij in de zich in het dossier bevindende medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten ziet om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken en dat zij geen aanleiding ziet voor twijfel aan de functionele mogelijkheden van appellante, zoals die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 mei 2007. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat nu niet is gebleken dat aan het besluit van 27 februari 2008 een arbeidskundige heroverweging ten grondslag ligt, het besluit dient te worden vernietigd, doch dat zij aanleiding ziet om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen blijven. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat, gelet op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.C.M. Horeman van 10 april 2008, het Uwv afdoende heeft onderbouwd dat de belasting in de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden is gekomen tot beëindiging van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 25 september 2007 en heeft om deze reden bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 februari 2008 in stand zullen worden gelaten.
2.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de rechtsgevolgen in stand zullen blijven. Hiertoe heeft zij, onder verwijzing naar de beroepsgronden in eerste aanleg, aangevoerd dat in de medische besluitvorming ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat zij aangewezen is op een loophulpmiddel (stok) voor langere afstanden en dat (hierdoor) de medische beperkingen ten aanzien van lopen, staan, traplopen, zwaar tillen en dragen zijn onderschat. Voorts is zij van mening dat uit preventief oogpunt een urenbeperking dient te worden gesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de brief van de haar behandelende revalidatiearts M.A.H. Brouwers van 16 februari 2010. Voorts heeft zij aangevoerd dat in verband met het lopen met een stok onvoldoende gemotiveerd is dat de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar voor haar geschikt te achten zijn, nu geen aandacht is besteed aan de loopafstand tussen de werkplekken, noch aan de vraag of het dragen van bakken, dozen en bakjes met componenten met één hand kan gebeuren of dat hiervoor beide handen dienen te worden gebruikt. Verder vindt zij dat bij de functies van monteur, productiemedewerker industrie en telefonist/receptionist onvoldoende mogelijkheden zijn tot afwisseling van houding.
2.2. Het Uwv heeft bij rapportage van de bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker van 19 februari 2010 aangegeven dat, nu het loophulpmiddel alleen bij langere afstanden is geadviseerd, dit geen aanleiding geeft tot aanpassing van de FML. Voorts is gesteld dat in geen van de voorgehouden functies loopbelasting van enige betekenis voorkomt. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding tot aanscherping van de beperkingen ten aanzien van lopen, staan, traplopen, zwaar tillen en dragen. Het Uwv acht de geschiktheid van de functies afdoende gemotiveerd door de rapportage van 10 april 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige, die voorafgaand overleg voerde met de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige-analist.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De stelling van appellante dat er een noodzaak is voor een urenbeperking op preventieve gronden slaagt niet. De (bezwaar-)verzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat geen noodzaak tot een dergelijke beperking bestaat. De Raad ziet, gelet op alle in het dossier aanwezige medische stukken, geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van dit standpunt.
3.3. Ter zitting heeft appellante meegedeeld dat de haar behandelende revalidatie-arts Brouwers onlangs heeft vastgesteld dat zij vanaf een loopafstand van ongeveer 150 meter een stok dient te gebruiken. Een kortere afstand kan zij zonder stok lopen. De Raad stelt, gelet op het voorgaande, vast dat de standpunten van partijen in hoger beroep met name verdeeld zijn ten aanzien van de vraag of appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht om de voorgehouden functies te verrichten, indien appellante gebruik maakte van een stok bij een loopafstand vanaf 150 meter.
3.4. De arbeidsdeskundige heeft de theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gebaseerd op de functies van receptionist/baliemedewerker (SBC-code 315150), wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker (SBC-code 111180). Bij de functies van receptionist/baliemedewerker gaat het om functies van receptionist in een verzorgingstehuis. Er wordt niet meer dan 1 minuut achtereen gelopen en 2 keer per uur worden post en kas (ongeveer 5 kg) over ongeveer 6 á 7 meter gedragen, hetgeen niet langer dan 1 minuut duurt. De Raad ziet, gelet op de belasting in deze functies, geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van deze functies voor appellante, nu zij bij deze werkzaamheden geen loophulpmiddel behoeft te gebruiken. Voorts heeft de arbeidsdeskundige aangegeven dat sprake is van afdoende afwisseling in zitten, staan en lopen. De Raad ziet, gezien de belasting in de functies op deze punten, geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van dit standpunt. Ten aanzien van de functie van wikkelaar gaat het om werkzaamheden als monteur in een elektronica-assemblagebedrijf. De werkzaamheden worden voornamelijk zittend verricht, bij montagewerkzaamheden kan ook gestaan worden. De loopbelasting is 5 keer ongeveer 1 minuut achtereen. De draagbelasting is 1 keer per uur ongeveer 1 minuut achtereen 1 kilogram, bijvoorbeeld een bakje met componenten. De Raad ziet evenmin aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van deze functie voor appellante. Er zijn, gelet op het feit dat de loopduur beperkt is tot ongeveer 1 minuut en de loopsnelheid niet meer zal zijn dan ongeveer 5 kilometer per uur, geen aanwijzingen dat de loopafstand meer dan 150 meter bedraagt. In de functie is verder sprake van voldoende mogelijkheden tot afwisseling van houding. Wat betreft de functie van produktiemedewerker industrie gaat het om werkzaamheden als samensteller van bedrading in een elektronica assemblagebedrijf. Het is voornamelijk zittend werk, waarbij men desgewenst even kan gaan staan. De loopbelasting is 5 keer 1 minuut aaneengesloten. De draagbelasting is 5 keer 1 minuut achtereen een bundel draden van 1 kilogram. Ook bij deze functie is de Raad van oordeel dat niet aannemelijk is dat bij deze functie meer dan 150 meter achtereen dient te worden gelopen. Voorts zijn er voldoende mogelijkheden tot afwisseling van lopen, staan en zitten. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht de bovengenoemde functies ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 27 februari 2008. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand dienen te blijven. De Raad komt niet toe aan beoordeling van de grieven van appellante ten aanzien van de functies van telefoniste/receptioniste (SBC-code 315120). Dit zijn reserve-functies die niet aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
3.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en D.J. van der Vos en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.