ECLI:NL:CRVB:2010:BM1563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na herbeoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 april 2010 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 1956, had een WAO-uitkering die was ingetrokken op basis van een herbeoordeling door het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een herbeoordeling op eigen verzoek, waarbij het Uwv concludeerde dat appellante per 22 februari 2007 geen recht meer had op een WAO-uitkering, heeft appellante opnieuw beroep aangetekend.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanknopingspunten zag voor de conclusie dat de medische beperkingen onjuist waren vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid was overschat en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, vooral met betrekking tot het aspect ‘staan’ en haar black-outs. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op 16 april 2010.