ECLI:NL:CRVB:2010:BM1562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de uitbetaling van WAO-uitkering onder beslaglegging door de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uitbetaling van een WAO-uitkering aan de Belastingdienst Haaglanden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag was gebleven en dat het niet aan de bestuursrechter was om de geldigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet te beoordelen. Dit was voorbehouden aan de burgerlijke rechter.
De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de bestuursrechter zich in deze omstandigheden dient te beperken in zijn toetsingstaak. De enige vraag die aan de orde was, was of het Uwv bij de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad heeft de zienswijze van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv geen onjuiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen ruimte is voor beoordeling van de stelling van de appellant dat het Uwv had moeten aandringen op wijziging van de door de Belastingdienst vastgestelde belastingvrije voet.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij M. Greebe als rechter en R.L. Rijnen als griffier optraden.