ECLI:NL:CRVB:2010:BM1562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2783 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de uitbetaling van WAO-uitkering onder beslaglegging door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uitbetaling van een WAO-uitkering aan de Belastingdienst Haaglanden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Boorder, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag was gebleven en dat het niet aan de bestuursrechter was om de geldigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet te beoordelen. Dit was voorbehouden aan de burgerlijke rechter.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de bestuursrechter zich in deze omstandigheden dient te beperken in zijn toetsingstaak. De enige vraag die aan de orde was, was of het Uwv bij de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad heeft de zienswijze van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv geen onjuiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen ruimte is voor beoordeling van de stelling van de appellant dat het Uwv had moeten aandringen op wijziging van de door de Belastingdienst vastgestelde belastingvrije voet.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij M. Greebe als rechter en R.L. Rijnen als griffier optraden.

Uitspraak

09/2783 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 mei 2009, 05/5166 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010, waar appellants gemachtigde mr. De Boorder is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor de in dit geding relevante feiten naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2. Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juli 2008, waarbij is gehandhaafd het besluit van 13 mei 2008, tot het gedurende twee maanden betalen van de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering aan de Belastingdienst Haaglanden, overeenkomstig het door deze dienst gelegde beslag.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, overwegende dat het Uwv bij het nemen van zijn besluit binnen het kader van het beslag is gebleven. In dit verband heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet op de weg van het Uwv en de bestuursrechter ligt om de geldigheid van dit door de Belastingdienst gelegde beslag - en de daarbij vermelde hoogte van de beslagvrije voet - te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat het Uwv een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan het door de Belastingdienst gelegde beslag.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Met verwijzing naar de reeds door de rechtbank genoemde uitspraak van deze Raad van 27 april 2007 (LJN BA4248) bevestigt de Raad de zienswijze van de rechtbank dat de bestuursrechter zich in de gegeven omstandigheden dient te beperken in zijn toetsingstaak. Enkel en alleen aan de orde is de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Er is geen ruimte voor beoordeling van appellants stelling, dat het Uwv op wijziging van de door de Belastingdienst op € 0,00 vastgestelde belastingvrije voet had moeten aandringen, nu bij hem wel degelijk een vaste woon- en verblijfplaats bekend was.
5.3. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) R.L. Rijnen.
GdJ