ECLI:NL:CRVB:2010:BM1558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1546 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 6 augustus 2007, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% zou zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren in de medische gegevens voor het aannemen van meer beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren opgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv.

In hoger beroep herhaalt appellante haar stellingen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad van Beroep oordeelt echter dat het onderzoek door bezwaarverzekeringsarts P. Momberg zorgvuldig is geweest. Momberg heeft alle klachten van appellante in overweging genomen en heeft voldoende gemotiveerd dat de in de FML opgenomen beperkingen geen urenbeperking vereisen. De Raad concludeert dat de belasting in de functies van transportplanner, boekhouder en medewerker personeelszaken de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt, wat leidt tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 16 april 2010 door M. Greebe, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen.

Uitspraak

09/1546 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 januari 2009, 08/4205
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Voor het Uwv verscheen
drs. P.F.G. Hermans.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 25 april 2008 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Daarbij heeft het Uwv gehandhaafd het besluit van 6 juni 2007 tot intrekking van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 augustus 2007 omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 15%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de lichamelijke en psychische klachten van appellante dan zijn opgenomen in de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Het Uwv heeft in beroep de onder de Sbc-code 315120 vallende functies niet als voor appellante geschikt gehandhaafd. Omdat de resterende aan appellante voorgehouden functies de schatting kunnen dragen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 april 2008 als niet deugdelijk gemotiveerd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald. Zij meent dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest, dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts P. Momberg heeft, zoals volgt uit haar rapportage van 4 april 2008, aandacht besteed aan alle klachten van appellante en kennis genomen van de informatie van de behandelend orthopedische chirurg en de huisarts.
4.2. Bezwaarverzekeringsarts Momberg heeft alsnog beperkingen aangenomen op het psychomentale vlak en zwaardere beperkingen op het locomotore vlak. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat de beperkingen zijn onderschat. De door Momberg in haar oordeelsvorming betrokken informatie uit de curatieve sector biedt voor die stelling geen onderbouwing. Appellante heeft in beroep noch in hoger beroep nieuwe medische gegevens in het geding gebracht.
4.3. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat bezwaarverzekeringsarts Momberg voldoende gemotiveerd uiteengezet heeft dat met de in de FML opgenomen beperkingen een urenbeperking niet nodig is.
4.4. Ook naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende toegelicht dat de belasting in de functies van transportplanner, boekhouder en medewerker personeelszaken de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Een schatting op deze functies leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) R.L. Rijnen.
IvR